vorige - index - volgende
11 april 1970, Nolensstraat 8, De Nude, Wageningen.

Van Moederheil, naar moeder's hel.

Wat is het rustig hier. Alle rumoer en drukte rond het trouwfeest is verdwenen. En waar zijn al die mensen nou? Iedereen is weg?
Ik word alleen wakker in een groot bed en een lege kamer. Uit Breda heb ik alleen m’n kleren en m’n beer mee, verder heb ik niets.
Er staat hier ook nog een kinderledikant, voor als hun kleine wordt geboren en een commode met marmeren blad voor z’n verschoning. Buiten hoor ik een duif, het gekwaak van de eenden, het geschreeuw van een meeuw, hier binnen is het doodstil. Alles lijkt uitgestorven. Vader en moeder slapen nog maar verder is er tot mijn grote verbazing helemaal niemand hier. Ze elke keer wakker maken durf ik niet. Ik denk dat ze dat niet leuk vinden. Het ruikt ook een beetje raar bij hen op de kamer.
In Breda zou iedereen allang op zijn en bezig. Dan maar wachten tot ze wakker worden.
Eerst even het bed opmaken, mijn grote éénpersoonsbed, helemaal open en zonder tralies. Dan ga ik daarna lekker stripboeken lezen op de bank in de woonkamer. Ik heb ook wel trek maar ik weet niet hoe ik brood moet zagen en zo. Uit de grote voorraadbus schraap ik met een zandbakvormpje een berg suiker, om tijdens het lezen op te eten. Zachtjes zet ik de radio aan voor muziek. De kokosmat (die hier over de hele verdieping ligt) kriebelt irritant onder m’n voeten en ik spring zo snel mogelijk de bank op.

De Nude is een buitenwijk met veel hoogbouw. Het ligt ingesloten tussen de Grebbedijk en de Lawickse Allee die naar de Grebbeberg in Rhenen leidt. De enige laagbouw hier is een klein villaparkje dat tussen de sterflat aan de rand van de wijk en onze lage flats in ligt. Aan de overkant van onze straat ligt de kleuterschool met daarnaast de Julianaschool voor basisonderwijs. Achter de twee scholen dus de Nudeweg en nog verder naar achteren de Grebbedijk met het Rijnkanaal, waarover Sinterklaas naar de Rijnhaven komt varen. Onze etage op de bovenste verdieping heeft een woonkamer en eetkamer gescheiden door een deur met glazen wand, twee slaapkamers, balkon aan voor- en achterkant, keuken, wc en douche. Kokosmat over de hele verdieping. Het was er karig ingericht. Ze hadden het niet breed. Moeder, 22 jaar, moest geleend geld terug betalen en vader, 23 jaar, was bezig met afstuderen en had nog geen baan.
Geen gordijnen in de woonkamer, weinig meubels. Grote witte emmer met een papyrusplant en wat kamerplanten. Een bij elkaar geraapt zooitje.
Wat posters aan de muur van De Junushof, Samenkomst en Jantje Beton. Een poster van een strip: Een vrouw staat vastgebonden aan een paal bij een grot, een ridder komt aanrijden, hij verlost haar van de paal, ze duiken de grot in waarna die haar weer buiten vastbind en vertrekt.
Met de buurvrouw van beneden was van kussens en een sprei een zitbank in elkaar geknutseld. Macramé knutselwerkjes en ook nog geen tv. Ze hadden ook allebei gaten in sokken en ondergoed.

Die eerste dagen ben ik altijd de eerste die wakker is, in die stille flat, in m'n lege kamer, wachtend op geluiden uit huis van vader en moeder.
Niets meer van het rumoer en de bedrijvigheid die er op de Valkenierslaan heerste. Hier is het één en al rust. Ik leefde in de veronderstelling dat het hier allemaal zou beginnen. Maar dan moeten ze wel wakker zijn.
De ochtenden gaan op aan radio, suiker en strips. Alex en Enak, Asterix en Obelix, Donaldukjes, Archie de man van Staal en de Suskes en Wiskes. Later werd me pas duidelijk dat het Boudewijn de Groot, Joan Baez, Simon and Garfunkel en Bob Dylan waren op de radio. Als er na dit ochtendritueel nog geen leven te bekennen was, ging ik op onderzoek uit. Mijn nieuwsgierigheid was groot, alles was nieuw, overal neusde ik in rond. Ik wilde alles weten over de ordening der dingen. Of het nu in de keuken was met alle kastjes, de glazenkast met z’n uitstalling in de woonkamer, of welke kamer dan ook.
Mijn vierde verjaardag wordt nauwelijks gevierd en is voorbij voor ik er erg in heb.
Maar dat wordt volgend jaar allemaal anders, beloven ze me. Met visite, cadeautjes en een taart met kaarsjes.

Vader Bart studeert bijna af op de Landbouwhogeschool, nu de Wageningen University and Research WUR. Hij speelt in het voetbalteam en is lid van de katholieke studentenvereniging van Cantil. Moeder Bep is zwanger van m’n nieuwe broertje en die kijkt door haar navel mee naar ons leventje. Ze is propagandiste en wil iets betekenen met haar schrijven en gedichten, is politiek actief, of bezig met de filmliga in Junushof of de kindercrèche voor de minderbedeelden in’t winkelcentrum.
Vader is meestal eerder wakker en eet wat in de keuken, zij krijgt ontbijt op bed, of eet later na het roken. Het is een beetje rommelig in huis. Moeder is niet iemand die de hele dag thuis gaat zitten, alleen maar om het huis schoon te houden en voor maaltijden op tafel te zorgen. Kinderen opvoeden is wat haar betreft ook een zaak voor de vader.
Had ik in Breda één grote familie, hier bij hen krijg ik er twee kleine voor terug. Ik ben, zo wordt me duidelijk, het eerste en dus ook het oudste kleinkind. Maar er zijn wel wat verschillen tussen de twee families.
Opa S. is smid in Druten, opa K. is bollenboer in Lisse. In ons contact met de familie van moeder in Druten gaat alles omslachtig. Een bezoek aan hen is doorgaans traumatisch voor haar, maar als we naar de familie van Pa in Lisse gaan, is alles leuk en gezellig. Beide opa’s hadden echter geen hoge pet van haar op: “Die praat, rookt en slaapt alleen maar.”
Moeder probeert me in ieder geval al vroeg duidelijk te maken hoe de verhoudingen lagen en zal er nog geregeld op terugkomen. Ze heeft als oudste kind, mede door haar eigen moeder een rot jeugd gehad. Als jong meisje, oudste in een gezin van zes, had ze vaak in het ziekenhuis gelegen. Thuis leed ze onder haar tirannieke moeder en het gepest van haar zusje Ellie. Over haar vader niets dan goeds.

Maar goed, het was lekker weer, bijna zomer en na de vakantie ga ik naar de kleuterschool aan de overkant. Die paar maanden voordat m’n broertje geboren werd leken één grote vakantie, alles was nieuw. Ik noem het vakantie maar dat kende ik nog niet… Feit was dat er na hun bruiloft weinig veranderde en ik toch elke dag vol verwachting uitkeek naar wanneer het zou beginnen. Maar er begon niets. Dit was het.
Moeder is ook wel een beetje druk en praat honderd uit. Ze kan met haar snelle tong in een minuut wel vijftig verschillende onderwerpen aansnijden.
Ze is zo anders dan de zusters, de meeste waren echt het tegenovergestelde van haar, rustig, zachtjes en bedaard. Moeder, klein en mager, domineerde daarentegen vaak het gesprek, fel en radicaal. Vader, bijna twee meter lang en twee koppen groter dan haar, was dan weer zachtaardig. Het was een apart stel: die lange man met dat kleine vrouwtje, ze leken wel elkaars tegenpolen.

Nu beide families me een keer willen zien, gaan we eerst naar opa en oma S. in Druten. Voor we vertrekken word ik apart genomen door moeder. Als we daar zijn moet ik niet alles geloven wat oma S. zegt. Oma kan hele lelijke dingen zeggen over mamma, maar dat is dus allemaal niet waar. Oma S. is dik en doet haar kunstgebit alleen in bij het eten. Bij de eerste logeerpartij heeft ze m’n beer die ik nog vanuit Breda heb, in de vuilnisbak gegooid omdat die smerig was.
Moeder vond oma S. zo’n verschrikkelijk mens, dat ze er eigenlijk nooit meer wat mee te maken wilde hebben. Waarom gaan we daar dan naartoe?
Een keer op een avond na het eten vraagt ome Joop, de jongste broer van m’n moeder, of ik mee wil voor een ritje op de brommer. Ik kruip bij hem achterop en we rijden richting de dijk. Het is al donker aan het worden. Bij de dijk gaan we rechtsaf en hij laat me zien waar de zigeuners wonen. Maar wat een chaos, het lijkt wel of we een middeleeuws dorp binnenrijden: Geen bestrating alleen maar modderpaden. Langs het pad naar de krotten allemaal puin, kapotte apparaten en autowrakken. Een kampvuur, olievaten waar vlammen uitkomen. Bij de krotten is het smerig. Her en der hangen doeken tegen de tocht.
Zodra de mensen ons doorkrijgen, want we zijn even stil blijven staan, komen ze naar ons toe gelopen en worden we uitgescholden en bekogeld met stokken en stenen. Joop geeft gas en terwijl we weg rijden horen we de stenen naast ons neerploffen.

Eén van de eerste keren dat we op visite gingen bij opa en oma K. op de Catharijnelaan in Lisse, word ik door vader en ome Arie mee genomen naar het strand van Noordwijk. Over 'de zee' had ik alleen maar verhalen gehoord. Het waaide, het was koud en het regende zachtjes. Als we de auto uitstappen en de boulevard oplopen, verstijf ik van de schrik. Nog nooit had ik zo’n gigantische massa water gezien. Kunnen we hier wel lopen? Wat nou als het water gaat stijgen? Ik wil meteen weer terug, maar ze zeggen dat er niets aan de hand is: “Kijk maar naar die vissers die daar staan.” Zegt vader. En inderdaad, aan de rand van het water stonden drie mannen met hele lange hengels. Maar voor mij zag het er nog steeds gevaarlijk uit. Dan ineens maken ze aanstalten om het strand op te lopen. Ze willen ook naar de rand van het water toe. Met de angst zo verzwolgen te gaan worden door vlug opkomend water, verstijf ik weer en probeer m'n vader terug de boulevard op te trekken. Hij verzekert me nogmaals dat er niets zal gebeuren en als ik zie dat de zee blijft liggen waar die ligt, laat ik me aarzelend meetrekken het strand op naar beneden. Bij het naderen van de watermassa voel ik me zo nietig dat ik het liefst even opgetild wil worden. Eenmaal bij het water laat hij me weer zakken.
“Hebben die het niet koud zo?” Vraag ik, kijkend naar de stoere, warm aangeklede vissers. “Ga maar vragen aan ze, volgens mij hebben ze verwarming.”
Dat kan niet, denk ik. Als ik de man vraag naar de kou, zegt hij inderdaad dat het wel meevalt, want hij heeft een verwarming bij zich. En terwijl hij m’n hand pakt en naar z’n broekzak brengt, wil ik hem meteen terugtrekken maar merk al snel wat ie bedoeld. Hij haalt een zakwarmer tevoorschijn en geeft hem aan me. Wat een prachtig glimmend, naar benzine ruikend plat warm houd ding. Als ik later groot ben wil ik er ook zo een. Teruglopend naar de boulevard blijf ik continue achterom kijken of we niet op de hielen gezeten worden, maar ik snap het niet, de woelige watermassa blijft gewoon liggen waar die ligt.

Op de Catharijnelaan bij opa en oma K. mogen we gewoon overal spelen en kijken, behalve in de werkplaats van ome Frenk: “Niet uit die colafles drinken hè, daar zit geen cola in, dat is olie!”
Maar oma K. was ook gewoon, in tegenstelling tot oma S., aanraakbaar. Het was altijd leuk en gezellig op de Catharijnelaan. Ik voelde me bij deze grote vrouw, die bijna twee meter lang was, volkomen veilig. Tijdens een logeerpartij vroeg ik toen ze met de afwas bezig was of ik, net zoals de rest van het gezin, ook 'Ma' tegen haar mocht zeggen. Zonder een pauze te laten vallen keek ze glimlachend op me neer en zei: “Ja hoor, dat mag je wel!” Ik ben zo verrast door dit antwoord dat ik haar spontaan omarm en vast plak aan haar schort, waarna ik haar hand op m’n hoofd voel rusten. Dit gevoel, deze geborgenheid kende ik alleen van de zusters uit Breda. Dit doet moeder niet.
Toen ik vroeg waar ze sliepen, mocht ik gewoon alleen gaan kijken. In hun slaapkamer zag het er netjes uit, er lag een nette jurk klaar, op het opgemaakte bed en rondkijkend zie ik naast het hoofdeinde aan de muur allemaal tekeningen hangen. Daar hing ook mijn tekening tussen, voor ze gemaakt toen ik nog op de kleuterschool zat. Ik vond het een lelijke tekening. Maar hem hier tussen zien hangen was voor mij zo’n bevestiging dat ik er bij hoorde voor hen.
Bij opa en oma S. op de Hooistraat waren de meeste vertrekken verboden terrein. Voor de winkel en de smederij snap ik het wel, maar toen ik met de zus van ma, tante Ellie, een keer in de buurt was van de slaapkamer van opa en oma liet ze me stiekem door een kiertje van de deur gluren. Bij het verder openduwen van de deur wees ze me de riem aan die er naast het raam hing, die was voor als er straf werd uitgedeeld.

In De Nude leer ik m’n nieuwe buurt kennen. Naast ons woont Wim de buurjongen.
Daar mag ik elke avond de Fabeltjeskrant kijken voor het slapen gaan en Pipo de Clown. Hij is m’n beste vriend en we doen veel samen. Als we erachter komen dat onze slaapkamers aan elkaar grenzen spreken we af dat we een gat in de muur gaan maken, zodat we elkaar kunnen zien. Avonden liggen krabben, tot we op het ondoordringbare beton stuitten en van onze moeders moesten ophouden. Onder Wim wonen de kinderen van meneer van Amersfoort. Die is fotograaf en heeft een aparte kamer met een spoorbaan en elektrische treinen. Die kamer was ook meteen zijn DOKA want hij ontwikkelt zijn foto’s zelf. Op de begane grond kom je altijd langs de deur van mevrouw Kromjong. Zij is de oudste bewoonster en woont alleen met haar hond. Haar deur gaat altijd open voor een praatje als je langs loopt. Om de zoveel tijd breng ik haar onze melkdoppen die ze spaart voor de kindertjes in de arme landen.
Verderop in onze flat woont Jan, die door z’n moeder gekleineerd wordt en vaak straf krijgt. Telkens als zijn moeder hem naar boven roept, doet ze dat met een hele hoge stem: ‘Janneman, binnenkomen!’ Dan wordt hij door iedereen uitgelachen. Nog verder Mijnheer Schellekens, die hoofd is van de grote Julianaschool naast mijn kleuterschool hier bij ons aan de overkant. Hij heeft drie dochters die ouder zijn dan ik. En Petra, bij haar mag ik Pippi Langkous kijken omdat wij nog geen t.v. hebben. Ik ben dan Tommy en zij is Annika. Aan de achterkant heb ik uitzicht op de flat van Meneer Smale, ook twee hoog, die mooie foto’s van kinderen uit de buurt maakt. Bep stuurde me er een keer naartoe maar ik snapte hem niet echt, toen die me vroeg met mijn hoofd in de planten te gaan staan en onder de tafel te gaan liggen.

Mijn leuke juf van de kleuterschool woont twee ramen verder, haar huis ruikt helemaal naar kolen. Als je op ons keukenbalkon achter staat en de buurt in kijkt zie je geen woningen, enkel meer flats waarvan sommige hoger waren dan de onze. De achterdeur beneden bij de kelderboxen opent naar een klein pleintje met een zandbak en van hier uit kan je zo doorlopen naar het grotere plein, met een klimrekje en de grote vijver naast onze flat vol kikkers en eenden. Verderop naar achteren, maar dan moet je oversteken, een nog groter plein met nog meer flats, allemaal vier hoog. Rolf v.d. W. zoon van Paula v.d. W. een vriendin van moeder, woont in één van de achterste.
 

 

Die eerste weken laat moeder me ook al snel de familiealbums zien. Foto’s van hun bruiloft natuurlijk, maar ook een album waar allemaal foto’s uit mijn eerste vier jaar in Breda in staan. Ik kan me veel herinneren uit die tijd, maar ik herken helemaal niets en niemand op de foto’s die ze me toont.
Moeder is zo blijkt, heel vaak bij me langs geweest: Met ome Wallie, haar broer. Met Ria van der Ven, bij wie ze een baantje had. En zomaar een keertje?!
Daar herinner ik me niets van. De eerste foto’s zijn van een man met een baard, gemaakt op m’n eerste verjaardag.
Dat was dichter en schrijver Rien van den Heuvel. Het doet geen enkel belletje bij me rinkelen. Moeder, zo vertelde ze me, had lang gezocht naar een man die ook een geschikte vader voor mij zou kunnen zijn. Daarom moest ik zo lang in Breda wachten, omdat ze nog geen goede gevonden had.
Rien had dus ook m’n vader kunnen zijn. Maar het werd Bart en van hem is ze nu zwanger.
Bart is niet mijn biologische vader, zei moeder, maar m’n wettelijke vader. Hij had me niet 'gemaakt' maar wilde wel voor me zorgen.

           
van links naar rechts: Moeder maakt een foto van Rien van den Heuvel met mij in de tuin van Moederheil, op m'n eerste verjaardag in 1967.
M'n moeder, die een sigaretje komt roken. M'n moeder, die me meeneemt naar buiten.
Foto genomen door mijn moeder, van Ria van der Ven met mij aan haar hand in de tuin van het tehuis,
met op de achtergrond de kapel van Moederheil.

Dat de foto's van mijn eerste verjaardag waar ze met Rien van den Heuvel verschijnt, ook de eerste keer is dat ze me bezocht, vertelt ze er niet bij.
Elke keer als ik naar die foto's kijk, zie ik een lelijk mollig kind met stomme oude kleren aan, waar ik totaal niets van mezelf in herken. Ook de locaties waar ze me mee naartoe heeft genomen komen me niet bekend voor. Ben voor mijn gevoel nooit het terrein van Moederheil afgeweest. Ja, de kleuterschool was op een andere locatie, maar mijn leven heeft zich vier jaar voornamelijk in en om het tehuis afgespeeld. Hier had ik natuurlijk volop aanspraak van zusters en verzorgers. Zij waren mijn moeders, maar de vrouw waar ik nu naast zit heb ik daar nooit gezien. Die foto’s van haar tonen enkel de keren dat ze op bezoek is geweest. Met me naar het park. Iets drinken op een terrasje. In de tuin en aan het water.
Maar me troosten en verzorgen, aan- en uitkleden of naar bed brengen, dat deden anderen. Voel ik daarom niets bij haar?

Het was behoorlijk wennen in het begin, aan hun ritme, aan moeder die moeite heeft met opstaan en wakker worden.
Toen ik eenmaal naar de kleuterschool aan de overkant mocht en meer kinderen leerde kennen, wilde ik ook vaker naar buiten. School is hartstikke leuk en ik heb geen enkele moeite mezelf te vermaken met iedereen.
“Mag ik met zonder jas naar buiten?” “Zo vraag je dat niet Eugène! Of je wil mét jas naar buiten, of je wil zónder jas naar buiten!” “Maar mag ik dan met zonder jas naar buiten?” “Alleen als je het goed vraagt!” “Maar iedereen zegt het zo!” “Oh en als iedereen in de sloot springt, doe jij dat dan ook?”
Ik moet alles eerst aan hen vragen nu.
Vader en moeder gingen een gezinnetje worden, daar had ik nog niet zoveel van begrepen. Het was nu de bedoeling, volgens dit concept, dat ik elke avond weer bij hen thuis kwam. Zomaar overal naartoe gaan zonder hen in te lichten, of onaangekondigd ergens binnen komen vallen en lang blijven, was niet echt de bedoeling.
Als het etenstijd was, stopte het buitenspelen en trok iedereen zich weer terug in z’n eigen huisje. Ik mocht dan niet buiten blijven rondlopen, of met anderen mee naar huis en daar blijven eten, maar moest dan elke keer weer bij hen naar boven komen. Moeder wil me niet de hele tijd moeten komen zoeken.
In Breda leefden we allemaal in één gebouw en aten we allemaal samen, hier is het omgedraaid. Hier wonen we allemaal apart, wel in dezelfde buurt maar toch, iedereen in zijn eigen kleine onderkomen met wat kamertjes. Na vier jaren bemoederd te zijn geweest tussen de baby’s, had ik een enorme behoefte om me te meten met jongens van m’n eigen leeftijd. Maar de structuur die ik de eerste vier jaar van m’n leven had, is hier totaal veranderd. Ik ben niet terecht gekomen in een groot huis met alleen maar mensen van mijn eigen leeftijd, waar ik na vier jaar vrouwen en baby’s eindelijk m’n tijd mee kan inhalen. In Moederheil leefde ik in de veronderstelling dat als je groot genoeg was, dat je dan een etage hoger terechtkwam, bij leeftijdsgenoten. Maar ik ben dus bij hen terecht gekomen, ik hoor nu bij deze twee mensen en die hebben zo hun eigen ritme. En ze leven in net zo’n klein huisje als iedereen hier in deze wijk vol flats.
Bij vader die me opgehaald heeft uit Breda voel ik me wat meer op m’n gemak, hij is een stuk rustiger dan haar. De eerste keer dat ie een beetje boos keek was toen ik een suikerklontje in Cees z'n bier had gegooid, omdat ze deden alsof ik er niet was. Dat vonden ze niet leuk.
Maar zij is zó gehaast en gestrest. Ze hebben geen kinderen. Het kindje dat er aan komt is hun eerste.

Na schooltijd bleef ik laatst op het schoolplein doorspelen met de rest, toen moeder ineens op het balkon verscheen. Ik moest meteen naar boven komen.
Waarom, dat wilde ze niet zeggen, maar ik moest wel naar haar luisteren. Iedereen is hier aan het spelen en ik mag weer niet meedoen?
Eenmaal boven is ze boos op me. Ze zegt dat ik in Moederheil wel heel erg verwend moet zijn door al die zusters, want ik luister zo slecht naar haar.
"Waarom reageer je niet als ik je roep?" "Ik.. Ik weet niet, we waren nog aan het spelen?" Stamel ik.
"Eugène, je moet toch echt eens een keertje naar me gaan luisteren jongetj KIJK ME AAN ALS IK TEGEN JE PRAAT!!!"
Ik schrik me wezenloos en krimp ineen. Waarom begint ze nu te schreeuwen?
M'n ogen vinden haar strenge blik en het voelt alsof ze in m'n hoofd probeert door te dringen.
Met haar hand op m'n schouder schud ze me door elkaar terwijl ze zegt: "Hier moet verandering in komen jongetje, dus jij gaat 'voor straf' naar bed!”
Ik weet even niet waar ze het over heeft en worstel binnen mezelf met de onnatuurlijke daad die ze van mij verwacht. Kleed je uit en ga in bed liggen.
Nu, op klaarlichte dag? Als ik niet snel genoeg reageer, grijpt ze me ineens bij m’n arm en sleept me boos naar mijn kamer.
Daar begint ze me ook nog uit te kleden en ik weet niet wat me overkomt.
Niemand heeft me fysiek ooit zo behandeld of aangeraakt. De kleren worden me van het lijf gerukt.
Overmand door een groot gevoel van onrecht begin ik te schreeuwen en raak in gevecht met haar.
Ik schop en stomp dat mens, waar ik maar kan. Het wordt haar al snel te heftig en ze roept vader erbij.
Als het ook hem niet lukt me uit de kleren te krijgen, tilt ie me in één keer van de vloer en smijt me met een grote zwaai op bed, terwijl ik wild schreeuwend om me heen blijf slaan en trappen. Moeder staat ondertussen hoorbaar te grinniken achter zijn rug.
Wat voel ik me mishandeld en verraden. Wat een rotmens.

Ingesloten op dit kleine kamertje, in dit kleine huis komen de muren al snel op me af.
Voor het eerst ervaar ik de effecten van mijn woede uitbarsting. Ik ben nog nooit zo kwaad geweest.
Waarom doen ze zo? Ik moest bovenkomen voor iets wat nu niet meer belangrijk is? Want nu heb ik straf verdiend omdat ik niet snel genoeg reageerde?
Ik vind het verwarrend en kom er niet uit, het is verschrikkelijk om veroordeeld te worden tot het overpeinzen van m’n gedrag, wat leer ik hier nu van?
Ik heb in Breda al vier jaar in bed gelegen. Kom ik hier bij hen, word ik voor straf buitengesloten én weer veroordeeld tot het bed.
Dit is het ergste wat ze kan doen. Hoe moet het nou verder weer goed komen? Er is wat fout gegaan en dat kan ik alleen maar weer herstellen als ik precies doe wat zij zeggen? Ook al voelt het nog zo onrechtvaardig?

De explosie van geweld die ik over ze uitstortte, vervulde me wel een beetje met een gevoel van trots. Ik kan dus wel hard zijn, net zo heftig als zij.
De geluiden van de fanfare met drumband die ik in de verte aan hoor komen, blijken te ontstaan door m’n trommelvliezen die nog nadreunen van het gevecht. Er is helemaal geen feest en muziek in de buurt.
Het is warm met m’n kleren aan in bed en de zon die de kamer in schijnt. Als ik na een tijdje m’n kamer afsluip en onopvallend probeer me in de woonkamer weer bij hen te voegen, lijkt het wel of ze geschrokken zijn van mijn reactie zonet. Wat moet ik nu tegen ze zeggen? Alles lijkt weer gewoon. Zijn ze niet meer boos? Maar waarom niet? Ik ben toch fout? Vader zegt na een tijdje, dat als je fout bent geweest, je daarna je excuus moet aanbieden. Dan moet je zeggen dat je spijt hebt. Daarop loop ik naar die vrouw en zeg dat ik spijt heb, maar ik weet eigenlijk niet waarom, want ik voel me niet schuldig. Vraagt zij me vervolgens waar ik dan spijt van heb. Moet ik terplekke zelf iets verzinnen, want dat vertelde vader er niet bij.
En dan die avond ook nog 'n welterusten-kus geven? Moet ik laten zien dat ik toch van jullie hou? Ik wil helemaal niet gekust worden. We hebben net gevochten, maar het is nu al weer over? Hoe kan dat? Als ik welterusten ga zeggen, geeft ze me een kus en legt haar rechterhand op mijn hoofd waarna ze met haar duim een kruisteken op m’n voorhoofd tekent, tussen m’n wenkbrauwen. De heer beschermt me dan voor meer domme en stoute dingen, want ik ben klaarblijkelijk niet goed zoals ik ben.
Haar religieuze gewauwel over 'onze lieve heer' en '’t kindeke jezus' maken weinig indruk op me, het is geen sprookje. Ze haalt het niet bij de zusters van Breda, die wel begrepen waar de rust, reinheid en regelmaat goed voor waren. Aan de ene kant was ze ontzettend kritisch naar de kerk, over de plaats die vrouwen er toebedeeld kregen. Aan de andere kant, omarmde ze alle Rooms Katholieke rituelen en gebruiken met een overgave, die het hele jaar door de sfeer bepaalde.
Vanwege haar kerkelijke aspiraties moet ik van haar naar de katholieke St. Cuneraschool, in de Herenstraat 11, meer dan een half uur lopen. Daar kan ik me op de eerste communie voorbereiden. Bart dacht gewoon aan de Julianaschool, lekker dichtbij huis hier aan de overkant naast m’n kleuterschool. Hij doet gelukkig niet zo gelovig. Hij was ook niet zo streng als Bep. Maar moeder lijkt het laatste woord te hebben als het om mij gaat.

Dit is niet zoals ik het me allemaal had voorgesteld.
Ik kon me er ook eigenlijk niet echt een voorstelling van maken, maar ik dacht dat ze blij waren dat ik er eindelijk bij was.
De school, de visites en bezoekjes aan andere gezinnen zijn een welkome afleiding.
Hier thuis lijkt het of ze alleen maar kan commanderen.
Ik krijg de hele tijd kritiek en word telkens gecorrigeerd: "Jij hebt zolang moeten wachten, voor er aan je 'gewerkt' werd."

Ontbijt krijg ik staande in de keuken, er wordt geen tafel gedekt.
Moeder slaapt meestal nog en ik krijg voor ik naar school moet, wat vader voor zichzelf klaarmaakt, knip bruin brood met van die harde korsten (door het knippen) en cervelaatworst erop.
Spek, zure zult, leverworst met die witte vetrandjes en cervelaatworst met die harde randjes zijn allemaal nieuw voor me. Dat kreeg ik niet in Breda en ik lust het ook (nog) niet. Maar ik kan zeggen wat ik wil, er is niets anders. Pindakaas en hagelslag? Dat is snoep. Ze kopen (nog) niets voor kinderen. Ik stouw het zo goed en zo kwaad als het gaat toch naar binnen en ga naar school. Zijn we met taal bezig en zitten we allemaal met een letterbak voor ons neus, gevuld met kleine plastic plaatjes vol letters van ons alfabet, volgordelijk in een bak met evenzoveel vakjes, word ik ineens misselijk en kots mijn hele ontbijt van die ochtend over m’n bak uit. Ik zie het harde randje van de cervelaatworst onverteerd, verticaal over de letters liggen. Later die dag als ik weer thuis ben, hoor ik dat moeder de korsten onder het bed heeft gevonden. Vader wil ze er niet afsnijden voor me. Ik moet altijd opschieten en krijg ze niet snel genoeg stuk en kan ze niet doorslikken dus die gooide ik onder m’n bed. Als ik ze op heb, mag ik aan tafel komen zitten voor de avondmaaltijd. “We gaan hier geen brood weg lopen gooien!” Ik kruip onder m’n bed en schraap ze van de kokosmat bijeen, maar moet nu iets langer kauwen op de uitgeharde, zoete, stoffige korsten met ranzige boter.

Moeder bepaalt wel heel erg de sfeer in huis. Ze voert in ieder geval vaak het hoogste woord. In gesprek met vader kan ze ook heel hard gaan praten en wordt ze heel fel. Zo’n heftigheid heb ik nog nooit meegemaakt. Ze is dan niet boos, maar pappa en mamma 'discussiëren' dan over dingen.
Mamma is het dan niet altijd met pappa eens, maar dat had niets met mij te maken hoor en ze houden ook heel veel van elkaar.
Ik vond het gewoon op ruzie lijken en het was telkens weer een verschrikkelijke nare confrontatie, die golf van razernij.
Als je haar zo hoort schreeuwen lijkt het of ze er maar weinig plezier in heeft en eigenlijk ergens onder lijdt.
Doet ze vrolijk, dan ziet het er vaak weer overdreven en geforceerd uit.
Ze vervloekt haar moeder en vindt het gezin waar ze uit komt, disfunctioneel en laaggeschoold. Dat vader ook uit een gezin komt waar hij de enige is met een universitaire opleiding en de rest van z’n broers en zussen in de bollen, de zorg of evenementen business en horeca zat, vond ze niet erg.
Na zijn afstuderen gaat vader werken op het Landbouw Economisch Instituut, het LEI, in Den Haag waardoor die doordeweeks weer bij zijn ouders in Lisse slaapt en alleen in de weekenden thuis bij ons op de flat in de Nolensstraat is. Maandagochtend als hij weer naar Den Haag moet, roept ie eerst allemaal jongens van het Julianaschoolplein bij elkaar voor het aanduwen van z’n Amerikaanse slee, zodat hij hem kan starten. Onze donkerpaarse Cadillac kwam dan hortend en stotend in beweging waarna die iedereen bedankte, nog één blik naar boven wierp, waar wij stonden te zwaaien en de straat uit gleed. Weer een week weg.
Oma S. had liever niet dat we met die opvallende patserbak naar Druten kwamen.

Ik droom:
Onder een helder blauwe hemel, drijf ik zittend op m’n bed over een spiegelgladde oceaan. Het heeft hoge spijlen aan hoofd- en voeteneind,
net als m’n bed in Breda, maar dan met de zijkanten open. Stralende zon. Windstil, nauwelijks stroming. Om me heen alleen maar water.
Zicht op het oneindige, geen richting of perspectief. Is dit het einde? Of een nieuw begin? En waar wacht ik op?
Zit ik het uit, zonder een idee over welke kant het nu opgaat?

Moeder doet echt de hele tijd alsof ze alles beter weet. Laatst was er visite, zegt ze dat ik in Breda een vriendje had, Frenkie.
Ik probeer haar te verbeteren en zeg: “Nee m’n vriend heet Frank!” Waarop zij reageert met: “Nou, dat ben je misschien vergeten Eugène, maar die heette Frenkie!”
Ik ben er niet meer op teruggekomen. Wat een rare vrouw, wat denkt ze nou? Vergeten? Ik ben er net weg!
In plaats van spelen met gezellige verzorgers, kreeg ik nu 'taken' en kwamen er allemaal 'verplichtingen'.
In het tehuis zette ik me fanatiek en vrijwillig in voor van alles, want ik wilde met iedereen meedoen. Ik maakte m'n eigen bedje op en na het ontbijt hielp ik mee de afwas naar de keuken te brengen. Ik vond het ook leuk om de zusters te helpen met dingen opvouwen, of om te vegen met de grote bezem. Maar hier bij haar 'moet' ik van alles en voel me juist ingeperkt.
Er wordt nu de hele tijd voor mij beslist. Vanuit de wereld waar het leek of niets me in de weg gelegd werd, naar hun wereld, met hun ge- en verboden, regels, normen en waarden. Naar je eigen kamertje toe en jezelf vermaken. En, aan je toekomst moet er nu gewerkt worden. Of, denk aan de kindertjes in de arme landen die het niet zo goed als jij hebben. Doen wat 'vader en moeder' van je vragen. Stil zijn en luisteren als ze wat vertellen. Het hele concept alleen al deed me snel tegenstribbelen. Daar waar ik vrijheid, aandacht en betrokkenheid verwachtte, kreeg ik kritiek en mensen die bepaalden hoe mijn dagen eruit gingen zien.
De terechtwijzingen, mijn gedrag dat gecorrigeerd lijkt te moeten worden, geven me al snel een gevoel van misplaatstheid.
In Breda werd ik geaccepteerd. Bij deze twee mensen ben ik nog niet zoals ze willen, of zoiets. Ze hebben mijn tijd van afwachten en gemis aan menselijk contact niet gecompenseerd. Maar ik moet hen wel steeds een kus geven.

En ze zit dus vol verwachtingen. Ze wil wat met me, maar waarom? Ik moet gaan nadenken over wat ik doe en me verantwoorden voor mijn daden. Maar ook leren praten over problemen, waarvan ik niet wist dat ik ze had.
Sinds ik bij ze ben word ik continue aangesproken op van alles. Ik ben nog nooit zo met mezelf geconfronteerd. De hele tijd praten en mezelf uitleggen. Hoe moet ik hier mee omgaan? Die serieuze gesprekken zijn zo moeilijk. Ze vraagt allerlei dingen die ik nog niet weet.

Meneer Dagelet komt me op een ochtend ophalen. Hij zou me meenemen naar het bos, want daar zijn vandaag allemaal cowboys en Indianen voor een grote bijeenkomst. De afspraak stond me niet meer bij. Maar als meneer Dagelet aanbelt, word ik aangekleed voor de reis. Ik ben misselijk en als we in de bus onderweg zijn, moet ik al snel toegeven dat ik het in m’n broek heb gedaan. We stappen uit en blijken in de buurt te zijn waar meneer en mevrouw Dagelet wonen. Bij hen thuis, word m’n onderbroek gewassen en op een straalkacheltje gedroogd. “Kom maar even hier zitten in de woonkamer, je hoeft niet op de wc te wachten hoor!” Daarna de bus weer genomen en via de Diedenweg en de Geertjesweg richting het bos gereden. Uitgestapt en achter iedereen aangelopen tot we bij een grote open plek aankwamen, waar zich nog meer mensen hadden verzameld. Iedereen stond te wachten en we waren nog net op tijd voor de grote intocht.
Het leek wel een ceremonie, een soort familiereünie. Wat een mooi gezicht al die cowboys en Indianen te paard, die achter elkaar in een lange stoet de open vlakte in het bos vulden. Wat was dat indrukwekkend die verschillende families. Ook de kinderen en oude mensen zaten op een paard. Dit was mooi om mee te maken. Ik wil bij de Indianen leven. Voor we huiswaarts keren krijg ik van Meneer Dagelet een rood doosje en ik pulk de rozijntjes eruit.

Toen Dirkje geboren werd 22 juni 1970 was vader weer thuis. Ik ben hier net twee maanden en tien dagen.
De stress bij m’n moeder nam zienderogen toe en over Breda word nauwelijks gesproken. Dat wilden ze het liefst vergeten.
De dag dat hun eerste kind geboren werd, waren er veel mensen in huis en werd ik door tante Lea (die z'n peettante zal worden) naar mevrouw Kromjong beneden gebracht voor zolang het duurde.
Na de bevalling moet ik komen kijken naar de baby. Sta ik daar in die slaapkamer met allemaal mensen die doen alsof er een groot wonder is geschied, maar ik begrijp het niet. Ik vond het allemaal niet zo wereldschokkend. En weer een baby in een wieg zien liggen, daar kreeg ik geen speciaal gevoel bij.
“Kijk eens Eugène? Dit is Dirkje, je nieuwe broertje!” Hoe moest ik hier nu op reageren, in Breda op zaal sliep ik al met vijftien baby’s. Wat is er zo bijzonder aan deze? Moest ik nu blij doen?
Moeder wil wat lekkers en Ome Wallie neemt me mee voor een wandelingetje naar het winkelcentrum om verse aardbeien en slagroom voor haar te gaan halen. Onderweg vertelt hij me dat, als hij gaat trouwen binnenkort met tante Trudie, ze mij als bruidsjonker willen hebben met de tweeling samen. Dan gaan we een keer hele mooie kleren kopen en krijg ik een (kleine) hoge zwarte hoed. Hij had me helemaal enthousiast gemaakt en ik kijk er naar uit.

Elke avond als ik naar bed moeten, word ik na een uur of wat wakker als Dirkje bij me in bed kruipt.
Tegen de tijd dat vader en moeder gaan slapen, komen ze hem weghalen en nemen hem mee naar hun eigen slaapkamer.
Laatst moest ik er bij kruipen. Moeder wilde dat ik naast Dirkje en vader in bed ging liggen dan kon ze er een foto van maken.
Ik ga er ongemakkelijk bij liggen en weet niet hoe ik me moet gedragen.
In het album staat er dan bijgeschreven; "Het kon er bij ons raar aan toe gaan." Alsof het zo gezellig was, dat Dirkje en ik spontaan bij ze in bed sprongen.
Ik ben altijd al als eerste wakker en als zij dan eindelijk een keer ontwaken, vragen ze of we nog even bij hun in bed komen liggen. Dat is gezellig.

 

Moeder had het er maar druk mee met haar eerste. Alle aandacht was nu ook voor hem en school werd m’n broodnodige dagelijkse afleiding van thuis. Ik had het gevoel dat ik afgericht werd, in plaats van opgevoed. Ik mag niet in de weg lopen en moet het haar niet moeilijker maken. Na de bevalling kwamen er twee katjes in huis en ging ze ook weer meer roken. Met vader thuis ging het er wel wat gemoedelijker aan toe, maar als we alleen met haar waren, wist je gewoon niet wat je kon verwachten. De drukte die ze maakt. In Breda kon ik gewoon m’n eigen weg gaan, binnen, maar deze vrouw roept me steeds tot de orde en wil met me in gesprek de hele tijd. Ik ben 5 jaar, hoe moet ik nou met haar praten, de meeste zaken gaan het ene oor in en het andere uit. Ik ben geen partij voor haar en toch verwacht ze, dat ik volwassen reageer. Waarom zo streng de hele tijd? Moet ik eerst jaren verbeterd worden en in alles getraind, voordat je leuk tegen me gaat doen?
"Eugène, als de school half vier uit is kun je makkelijk om vier uur weer thuis zijn. Ik verwacht van je dat je eerst naar huis komt, heb je dat begrepen? Je gaat niet meteen spelen, je komt eerst thuis kijken of er nog boodschappen gedaan moeten worden en overleggen of er nog andere dingen zijn die moeten gebeuren. Het leven draait niet de hele tijd alleen maar om jou hè?"

Met die grote mond van haar, is die onhandigheid van d'r echt een vreemde gewaarwording: “Ach Dirkje werk nou toch eens een keertje mee, jong!”
Ik sta voor het eerst naakt met m’n moeder en broertje van twee onder de douche. Vader waste hem gewoon in z’n babybadje. Maar ma vond dat de kleine Dirk niet meer in z’n badje hoefde en zou hem wel leren wennen aan de douche. Dus die bleef met ons rechtop staan. Dan waren we ook wat sneller klaar, want alles moet altijd rap en zonder getreuzel of tegenstribbelen en het liefst in één keer goed.
“Niet bang zijn als je goed naar me luistert, gebeurt er niets. Rustig maar. Hoofd omlaag houden, dan krijg je geen zeep in je ogen.”
Maar Dirkje reageert panisch en dreigt steeds door z’n knietjes te zakken. Dit is niet iets wat je snel klaart. Daar is rust, aandacht en empathie voor nodig.
Onze doucheruimte is een granieten overloopbak, tussen de eetkamer en de keuken, waar naast een wastafel ook nog een wastobbe met een wringer van Miele instond.
Deze stenen ruimte bleek een goeie versterker voor Dirkje’s onbedaarlijke schelle geschreeuw. Moe werd er al snel wanhopig van. “HOUD JE HOOFD naar beneden Dirkje!!!”, probeerde ze boven zijn geschreeuw uit te komen. (De zusters schreeuwden nooit, als er een baby ging huilen.)
Zijn hoge gegil als die ook maar even de douchekop op zijn hoofd gericht kreeg, was een ongelooflijke aanslag op je trommelvliezen. “LUI-steren, Dirkje!”. “Eugène, hèlp even, wil je? Hou je broertje even vast!” Mamma helpen met Dirk verzorgen? Ik houd Dirk, die staat te wiebelen in balans.
Een vrouwenlichaam had ik ook nog nooit zo gezien. Het leek wel of ze daaronder iets miste, waardoor ze een beetje gehandicapt leek in mijn ogen. Alleen maar haar daar.
Maar niet alleen bij het douchen werd haar lompheid zichtbaar. In Breda waren veel meer kinderen, zij kreeg Dirk niet eens stil.
Als het niet ging zoals zij wilde, werd ze zenuwachtig en kon dan snel geïrriteerd raken. Dan ging ze ook strenger articuleren. Alsof we niet goed op stonden te letten.
De wijze ook, waarop ze me dan tot de orde riep. M’n naam niet in één keer uitspreken, maar de klemtoon op de eerste lettergreep leggen. Ik werd steeds vaker tot de orde geroepen die niet de mijne was. Ik heb ook een bloedhekel aan mijn naam, iedereen had een normale, ik niet en zoals zij hem uitsprak? Hoe is ze op die naam gekomen?
Het lijkt ook wel of ze de zorg voor ons teveel vindt en liever haar eigen weg gaat. Alsof ze zich er de hele tijd van af probeert te maken.
“We eten wel weer bami uit een plastic zak als pappa weg is. Die vinden jullie toch lekker? Daar hoeft alleen maar tomatenketchup overheen en dan bakt mamma er een eitje met spekjes bij.”
Had dit alles te maken met haar moeilijke jeugd? Dat was, zei ze, ook de reden waarom het zolang duurde voor ik uit Breda weg mocht. Maar dat is toch allemaal mijn schuld niet?
Omdat er nooit iemand wakker is als wij opstaan, zit ik nu elke ochtend met Dirkje te wachten.
Begon ik zelf eerst nog met suiker uit de voorraadbus, nu zitten we samen kattenbrokjes te eten. Zijn de kattenbakjes leeg, dan haal ik de doos erbij en schudden we daar de rundvleesknabbeltjes uit. Als het te lang duurt, stuur ik Dirkje naar hun slaapkamer. “Ga maar kijken of ze wakker zijn!” Zelf doe ik dat niet. Als je haar wakker maakt begint het weer. Dus ik wacht het liefst zo lang mogelijk.

We gaan naar het circus van Tony Boltini. Moeder, Dirkje, Wim de buurjongen met z'n zusje en ik. Het was een leuke middag.
Toch was het tijdens de pauze even schrikken. Met z’n vijven op de vijfde rij, zaten we te genieten van ons ijsje. Dirkje links van moe, Wim's zusje rechts van haar, ik ernaast met Wim aan mijn rechterkant. Maar opeens kijkt moeder me verschrikt aan: “Eus, waar is Wim nou?” Ik kijk opzij en zie dat Wim niet meer naast me zit. Ze schrikt zich rot.
Als we tussen de banken door naar beneden gluren, zien we hem op z'n rug naast zijn ijsje liggen. Hij is meer dan drie meter naar beneden gevallen. We roepen hem maar hij reageert niet. Moe zegt dat ik op Dirkje en het zusje van Wim moet letten.
Ze laat me alleen met twee kinderen die, nog kleiner dan Wim en ik, ook zo tussen de banken door naar beneden kunnen kukelen.
Om dat te voorkomen ga ik voor ze staan en grijp ze allebei bij hun jas, tot ze weer terug zijn.
Wanneer ze weer naar boven komen stappen, zie ik dat Wim een nieuw ijsje heeft gekregen.
Daarna kijken we met z’n allen naar het slotstuk van de show en de clown die als kanonskogel gelanceerd wordt en de tent uitvliegt.
Onderweg terug naar huis zegt ze: “Heb het maar niet over het ongelukje van daarnet Eugène, want het is toch mooi goed afgelopen, hè?”
Maar mijn gevoel zei; Je moet z'n moeder toch vertellen wat er gebeurt is?
Wim heeft de hele terugweg geen woord gezegd.


Foto uit serie voor verjaardagscadeau Bart.
v.l.n.r.: Bep, Dirk en ik.

M'n broertje is nu twee en moeder neemt hem mee naar de kindercrèche in het winkelcentrum van de Nude.
Ze brengt hem dan niet alleen, ze blijft er zelf ook hangen. Eén keer moest ik mee omdat ze me niet alleen thuis kon laten.
Met ingehouden verbazing stond ik ernaar te kijken. Thuis ondervond ik de moeite die ze met ons had, het gestuntel, de oplopende spanning als het niet ging zoals ze wilde.
Het verwijt naar ons dat we niet meewerkten.
Maar hier lijkt ze het heel leuk te hebben. Ze doet in ieder geval heel lief met ze. Liedjes spelen op de gitaar, drinken en snoepjes uitdelen.
Wat raar om mee te maken, dat ze met deze kinderen wel prettig kon omgaan, misschien omdat dit niet haar eigen kinderen zijn.
Wat met ons niet lukt, lijkt ze te compenseren met andere kinderen. Kwamen er kinderen bij ons thuis over de vloer, dan deed ze natuurlijk ook de hele tijd lief en aardig.
Geen geschreeuw of gevloek, één en al geduld en aandacht. Waarom doet ze tegen ons dan zo moeilijk?

Ondanks haar verschrikkelijke jeugd, werden de banden met haar familie helemaal niet verbroken. Ze wilden niet dat we maar één opa en oma zouden hebben!?
Dirkje en ik gaan er dus gewoon naartoe voor een logeerpartij. Raar hoor, dat je ons achterlaat bij iemand die je een monster vindt en haat.
Het is een week waar ik elke avond bij het slapen gaan, het hoofdkussen naast me op een stoel leg en elke ochtend met een kussen onder m’n hoofd weer wakker word. Ik slaap zonder kussen en krijg hoofdpijn als ik er wel een heb. Maar Oma S. vindt dat je met hoofdkussen moet slapen dus die heeft de hele week dat kussen terug onder mijn hoofd geschoven.
Kregen we aan het begin van de week gereedschap om buiten mee te spelen, maar we mogen het niet gebruiken, anders gaat het kapot. We mogen ook niet vies worden. Heel leuk mooi degelijk (niet van plastic dus) speelgoed, een schep, een hark en een schoffel. Maar we worden op de bank achter op het platje gezet en moeten blijven zitten. Als we door het hek heen contact maken met een buurjongetje, wordt ons meteen te kennen gegeven dat we die met rust moeten laten, want, zo zegt oma S.: “Dat willen zijn ouders niet.” Alle pogingen die we deden ons te vermaken, werden meteen onmogelijk gemaakt. Zittend op die bank kijkend richting de dijk, kun je het bouwvallige schuurtje zien staan waar het rattenverhaal van moeder zich afspeelde.
Mannen uit de buurt die wat aan de rattenplaag kwamen doen, liepen toen met emmers water en fakkels naar de schuur. Een ander had rieken bij zich. Ze verdwijnen de schuur in en sluiten de deur. De emmers water worden in het midden gezet. Daarna worden de ratten met de fakkels opgejaagd. Als die vervolgens in paniek tegen de wanden omhoog schieten, kunnen ze er met de riek vanaf geprikt worden. Onderdompelen in de emmers en laten verdrinken net zolang tot ze allemaal opgeruimd waren.
Achter de dijk heb je de uiterwaarden van de waal. Op de waal zijn vrienden van haar verdronken toen ze naar de overkant wilden zwemmen. Daar had ze ook veel verdriet van. Moeder heeft veel trieste verhalen over haar tijd hier. Wat waren we blij dat we weer terug naar huis mochten. We hebben ons dood verveeld.
Maar het grootste verschil met thuis, was toch wel dat als je bij oma S. wakker werd en naar beneden liep, je meteen aan kon schuiven aan een compleet ingerichte ontbijttafel, waarna je mocht kiezen wat je maar wilde. Versgeperste sinaasappelsap, kopje thee, boterhammetje of beschuitje en altijd een gekookt eitje in de eierwarmer. Daar kunnen we thuis alleen maar van dromen.

Mijn vijfde verjaardag is de eerste echte die gevierd word. Oma S. en tante Nellie uit Druten komen met de Fiat en nemen eten mee.
Moeder heeft een cake gebakken en er vijf kaarsjes in geprikt. Ik moet vandaag onthouden dat oma denkt dat ik erwtjes heel lekker vind want die heeft ze speciaal voor mij meegenomen. Moeder weet ook wel dat ik spinazie lekkerder vind, maar durfde dat niet tegen oma te zeggen.

   
Oma K. op verjaardagsvisite, Dirkje en ik.

Aan het eind van de middag, toen ik beneden speelde bij ons achter, zie je me terwijl je me binnen wil roepen, zand eten. Vanaf het balkon meld je, dat het avondeten klaar is en als ik aan tafel ga zitten, naast Dirkje die al in z’n kinderstoel zit, zet jij mijn emmertje met m’n schep voor m’n neus en zegt: “Ga deze maar even vullen beneden in de zandbak.”
Weer terug boven zie ik dat Dirkje en jij het eten al voor je hebben staan en als ik weer zit, schep je wat zand op m’n bord. “Je vindt het toch lekker om zand te eten? Nou jongens, eet smakelijk!”
We laten die jongen lekker zo veel zand eten, dat hij nooit meer hoeft. Door haar botte actie had ik dagen daarna ook nog last van wormen.
Jarenlang ben ik doorgegaan met het eten van verschillende soorten zand. Alsof ik instinctmatig aanvoelde dat m’n spijsvertering het nodig had. Zeker klei staat bekend om z’n reinigende werking. Het is goed tegen buikloop en het geneest verstopping.
Zand van het land, beton en cement uit de muren. Ik heb het allemaal gegeten en weet hoe het smaakt. Bij het schillen van de aardappelen at ik bijvoorbeeld ook meteen de klei op. Los van moeders begripvolle interventie, heb ik na die ene keer ook nooit meer wormen gehad. Hoe averechts kan een straf werken? Maar ook, hoe achteloos wordt er voorbijgegaan aan de jarenlange klachten met darmen en spijsvertering, die ik al heb sinds Breda?
Ik vind haar gemeen en voel me alleen. Ze houd helemaal niet van mij.


Toen ik bevestiging vroeg voor de belofte die ome Wallie had gedaan voor zijn bruiloft,
werd je kriegel en zei dat we zelf wel kleren gingen uitzoeken en dat je me niet wilde zien pronken
in het bekakte kostuum dat ome Walter met z’n wansmaak voor me op het oog had.

Van de week knutselde ze met zeven gekleurde blaadjes een schoolwerkrooster voor me in elkaar, dat hangt nu in de eetkamer. Daar moet ik dan op bij houden wanneer ik gymles heb of moet zwemmen. Mamma is er niet om “mijn spullen achter m’n reet op te ruimen.” Met dit rooster wordt duidelijk dat ik m’n gymspullen na gebruik in de wasmand moet gooien en m’n zwemspullen eerst moet uitpakken en te drogen hangen voor ze de wasmand in mogen.
Natuurlijk waren er consequenties verbonden aan het niet naleven van die regels: niet meer buiten spelen of geen t.v. meer kijken.
Ik moet ook de hele tijd op m’n broertje passen. Met Dirkje spelen, daar vind ik niets aan; we schelen vier jaar. De relatie met hem zal er één zijn van plichtsbesef, door de opgelegde, aangeprate verantwoordelijkheid van m’n ouders.
Op een middag toen er visite was, moesten wij ons op onze kamer gaan vermaken. Maar Dirkje wil helemaal niet met me spelen en is alleen maar aan het provoceren. Op een gegeven moment pakt ie z’n blokken en begint me te bekogelen. Ik zeg wel dat hij moet stoppen maar na een paar voltreffers laat ik me langzaam in de hoek drijven.
Ik kan toch niet terug gaan gooien? En ik incasseer alles. Als ik in paniek toch ma erbij roep, laat ze net de visite uit en in de deuropening zegt ze: “Dat laat je toch niet gebeuren, dan gooi je toch terug Eugène?” Ik weet echt niet wat ze bedoelt. In Breda moest ik uitkijken en voorzichtig doen met de kleintjes. Ik had er al eens eentje op z'n hoofd gemept omdat ik m'n zin niet kreeg, maar toen de zusters me uitlegde dat dat niet kon, heb ik het ook nooit meer gedaan.
Van haar hier, moet ik Dirkje wel beschadigen. Verward blijf ik staan en terwijl ze wacht op een reactie van mij gooi ik onderhands een blok terug.
Dirkje wordt daarna pas tot de orde geroepen. Maar ik weet dus niet hoe ik mezelf moet verdedigen. De kikkervisjes, die ik laatst in de vijver heb gevangen en die op de vensterbank stonden om ze te zien uitgroeien tot kikkers, heeft hij ook opgegeten. Toen kreeg hij ook geen straf.

Buiten gebeurde, een paar dagen later, hetzelfde met Wim. Hele tijd met hem doorgebracht in de buurt, leek die zich ineens te vervelen.
Liepen we maar weer op huis aan en eenmaal bij de zandbak aangekomen, begint ook hij te gooien. Niet met blokken nu, maar met stenen. Ik aan de ene kant van de zandbak, Wim aan de andere.
Wat wil je me nu duidelijk maken? Ben je me zat? Wil je me raken? Ik pakte zijn stenen op en begon ze terug te gooien. Nu, dat was voor hem het teken dattie helemaal los kon gaan, het maakte hem alleen maar fanatieker. Alsof ik hem nu had uitgedaagd. Wat voor spel is dit?
Toen ik er eentje net naast hem mikte, kwam zijn voltreffer. Schreeuwend van de pijn grijp ik naar m’n hoofd. Alles wordt warm en rood onder mijn hand. Het bloed gutst uit m’n hoofd. M’n spierwitte haar raakt doorweekt en m’n rechteroog verblind. Met m’n step in de hand en één oog nog open, loop ik huilend naar de achterdeur bij de kelderboxen.
Die blijkt dicht en ik moet helemaal om de flat heen lopen. Tot aan onze voordeur boven, schreeuw ik de hele buurt bij elkaar en laat een spoor van bloed achter. M’n step zit onder en het trappenhuis.
Omdat vader op zijn werk in Den Haag is, hebben we geen auto en de moeder van Wim brengt ons naar de dokter. Het hoefde niet gehecht te worden, maar weer thuis ben ik zwaar teleurgesteld. Ik moet maar aannemen van moeder dat Wim het zo niet bedoeld had. Hij komt ook nog sorry zeggen. Maar ik geloof ze niet.
Waar komt al die agressie tegen mij vandaan? Krijgt iedereen hiermee te maken in de echte wereld? Deze conflictsituaties vragen om een hele andere reactie dan ik gewend ben. Ik wil niet vechten, dus ik kan niet voor mezelf opkomen. Of deed Wim dit, om wat er in het circus was gebeurt? Dan is deze schade de schuld van mijn moeder want die heeft het geheim gehouden.

Later heb ik een nachtmerrie, waar Pipo de Clown eng in doet en ik word huilend wakker. Vader komt me troosten, maar Pipo hoef ik nooit meer te zien.
Deze confrontaties met mezelf zijn zwaar. Wat doe ik verkeerd? Ik moet me dus op één of andere manier weren. Verdedigen en mezelf bewijzen door voor mezelf op te komen. Anders word je alleen maar tegen gehouden overal. Als ik naar school moet, kan ik niet anders lopen dan tussen de flats door. Maar dan staan er soms twee broertjes me op te wachten die zeggen dat ik er niet door mag. Er dreigt zoveel, het is leuk buiten maar je weet nooit wat er kan gebeuren. Alsof iedereen me boos wil hebben, zodat ik ga vechten. Ik snap die agressie ook helemaal niet. Je vecht toch alleen als je bedreigd wordt? Voor wie ben ik nou bedreigend? Iedere keer als ik uitgedaagd word, probeer ik me toch in te houden. Ik ben bang dat als het te heftig wordt, ik anderen pijn doe. Waarom is niet iedereen aardig tegen elkaar?

Jan was ook niet altijd leuk met spelen, erg dominant en stoer doen en me rare dingen laten doen. Onder bedreiging moet ik, achter het fietshok van de Julianaschool m’n broek naar beneden doen en in een regenplas gaan zitten tot hij het genoeg vindt. Of hij wil me laten kauwen op hout: “Hier eet, dit is ook zoethout!” "Nee dat is een echte tak, Jan!"
Ik weet niet waarom ik het over me heen laat komen, waarom ik er niet van weg loop en m’n eigen weg ga. Zijn moeder is ook heel streng, maar het was niet uit medelijden dat ik het allemaal liet gebeuren. Ik lijk er gewoon niet tegen bestand. Niet in staat enige weerstand te bieden. Ik onderga het gewoon en zit het uit.
Word ik zo gestraft voor m’n enthousiasme? Met Jan speel ik dus ook niet meer.

Eindelijk hebben we nu een eigen t.v.-toestel. Het was een heel gedoe om de zware kast de trappen op te krijgen.
Er waren drie mannen voor nodig. Maar nu staat ie er. Zwart/wit, twee netten en alleen in de avond uitzendingen, leuk.
Chapi Chapo een klei animatie, Oebele (...is hupsakee, Oebele is hup falderiere!), een jeugd serie. Kuntumijdewegnaarhamelenvertellen, een spannende serie met liedjes.
Bijbelverhalen keek moeder graag met ons, met Aart Staartjes als verteller. Pippi Langkous, Zorro, Ivanhoe en natuurlijk Floris en Sindala.


Dirkje en ik kijken tv.

Sinterklaas is in het land. Maar die is er alleen voor kleine baby’s, kom ik achter. We gaan na het avondeten naar hem toe, want hij verschijnt bij Schimmelpenninck op de parkeerplaats. M’n broertje wordt op de schouders van pa gehesen en begint al snel te huilen. Ik loop aan de hand van ma mee, maar ben te klein en word gesmoord in de dicht op elkaar gepakte menigte. Ik voel me overrompeld. Als ik omhoog kijk zie ik dat pappa en mamma het heel leuk vinden en lachen. Als Sinterklaas naar buiten komt zie ik alleen een klein stukje van zijn mijter, waarna grote dikke, zwarte mannen ineens allemaal brokken in m’n hand proppen, waarvan ik de helft op straat laat vallen. Daarna wordt Dirkje getroost en gaan we alweer op huis aan.
Ons eerste Sinterklaasfeest vieren we 's ochtends, als vader en moeder wakker zijn. Wat wilde ik graag een indianenpak met verentooi zoals ik met meneer Dagelet had gezien in het bos. Maar Sinterklaas dacht waarschijnlijk dat ik een meisje was, want ik kreeg een pruik met vlechtjes zonder veren.


Links de stamper voor de stamppotten, rechts vader in z'n pyama, met z'n nieuwe Asterix en Obelix,
ik in het midden met m'n vlechtjes.

De bevalling van m’n broertje had nogal wat gevraagd van het lichaam van moeder. Na de geboorte van Dirkje is ze bijna al haar tanden verloren. De dag dat haar kunstgebit aangemeten werd, verbleven wij zolang bij haar vriendin Paula van der Wal en haar zoontje Rolf. Die maakt me, toen ik over Sinterklaas begon tijdens het spelen meteen duidelijk, ik was vijf jaar, dat Sinterklaas niet bestaat. “Dat doen je ouders hoor!” Zei die verontwaardigd met een verstoorde blik naar mij die er nog in 'geloofde'. En hij had gelijk. Diezelfde avond thuis aan de eettafel deed moeder geen enkele moeite de schijn nog langer op te houden. Hij bestaat niet. Ze sterkte mij niet in m’n geloof, maar gaf Rolf gelijk. En vind je het nu geen eer dat je mag delen in het grote geheim? Want, oh, wat word je al groot, Eugène, en we gaan het je broertje natuurlijk nog niet vertellen. Maar voor mij was het sprookje dus snel over.

Wat dagen daarna moet ik met moeder en broertje mee naar een Sinterklaasfeest ergens in een recreatieve ruimte onder in een flat verderop in de buurt. Georganiseerd voor kinderen van ouders met een kleine portemonnee; gewoon arme mensen dus, zoals wij. Beneden in de kelder waren wat kelderboxen weggehaald en de gemeenschappelijke ruimte die daardoor ontstond was voor deze gelegenheid gevuld met lange banken. Iedereen ging zitten en Sinterklaas deed zijn intrede. Dirkje zat verderop in een ruimte naast mij en m’n moeder zag ik niet meer. Toen de Sint na de liedjes alle namen opgenoemd had en kinderen één voor één hun cadeautje hadden gekregen, had ik mijn naam niet gehoord en was het feestje over. Ik voelde me misplaatst. Dit is alleen voor Dirkje bedoeld. Na 'Dag Sinterklaasje dahag, dahag' en het heengaan van de Goedheiligman, sluit ik me aan bij de rij die achter hem aanloopt richting de uitgang.
Dan opeens trekt een zwarte piet me aan mijn arm mee naar achter het gordijn. Hij vertelt me dat ie m’n moeder is en dat ik later wel wat krijg. Ik staarde naar de grond om me te kunnen concentreren op haar stem, maar snapte er even helemaal niets van.
Elke ochtend als we opstaan om te kijken wat er in onze schoen zit, kan kleine Dirk het ook niet laten altijd zoveel mogelijk bij elkaar te schrapen. Wat later vinden we in een la op onze kamer al zijn gehamsterde strooigoed van de afgelopen tijd. Hij had er bijna niets van gegeten.

Op vijf december 1971 Sinterklaasavond, de tweede Sinterklaas met ons vieren, mocht ik een lijstje maken met wat ik allemaal wilde hebben.
Ik hield het simpel, geen dure dingen, want ze betalen het allemaal zelf. Daar stond dan ook geen fiets bij. Mijn step was al in de vijver verdwenen toen ik hem zat was. En ik hoefde voorlopig geen rij-ding meer, maar moeder deed er alles aan om de fiets toch op m’n verlanglijstje te krijgen.
Het heerlijk avondje is aangebroken en zwarte Piet neemt me mee naar de voordeur en wat staat er? Een meisjesfiets! Moet ik daar nu op gaan rijden?
Als ik iets te lang ongeïnteresseerd blijf staan kijken, word ik door een piet op de fiets gezet en de woonkamer ingeduwd: “Wat is dat nou Eugène?” vragen ze me verbaasd. “Een fiets!” zeg ik droogjes. “Nee… wat?” Hoor ik ze nogmaals vragen en ik bevestig wederom: “Een fiets!”
Kortom, ze waren er heel blij mee. Jaren heb ik van ze moeten aanhoren, hoe content ik wel niet was met m’n nieuwe fiets: “Hij was zo blij toen die z’n eerste fiets kreeg. Verbaasd en vol ongeloof, riep die de hele tijd: “Een fiets?... een fiets?”


Ik lach, omdat ik niet bij de trappers kan.

De volgende dag word ik op het plein bij ons achter, bij het klimrek, door vader op m’n meisjesfiets gezet en krijg een duw in m’n rug met de woorden:
“En nu blijven trappen Eus… EN STUREN!!!” Al vaart makend weet ik niet hoe ik moet remmen en kom na het hele plein lijnrecht overgereden te zijn, pijnlijk langzaam tot stilstand in de rozenbottelstruiken. Vol schrammen kruip ik eruit en trek de fiets er aan zijn (haar) achterwiel uit. Ik vind er nu al niks meer aan.
Ik wil weer “Veilig achterop, bij vader op de fiets. Vader weet de weg en ik weet nog van niets. Veilig achterop, ik ben niet alleen. Vader weet de weg, vader weet waarheen.”
Maar ik heb nu een eigen fiets en bij de eerste toer door de buurt, wanneer mamma aan het koken is, moet ik dubbel zo hard trappen op m’n meisjesfiets om ze bij te kunnen houden. Dirkje in het kinderzitje bij pa voor op het stuur. Wanneer we in het schemerdonker bij de uiterwaarden van de Rijn aankomen en onze fietsen op slot zetten voor een kleine wandeling, kan ik bij terugkomst mijn fietssleuteltje niet meer vinden. We gaan weer op huis aan en ik mag weer even veilig achterop, maar toen ze thuis hoorde wat er was gebeurd, begon ze te schreeuwen en werd ze me toch kwaad. We werden, nog voor we aan tafel gingen, gewoon terug gestuurd. Zijn we daar in het donker de uiterwaarden weer ingelopen en gaan zoeken. Vader zegt niets en doet of hij zoekt, maar er is nauwelijks iets te zien.
Wilde hij moeder niet nog kwaaier maken?
Na de verhuizing heb ik haar, m’n stoere meisjesfiets, bij ons achter vakkundig in elkaar getrapt en andere kinderen er de schuld van gegeven: “Ja, iedereen wilde erop!” Nou, écht niet! Niemand wilde erop en ik moest er vanaf.

Het eerste ijs dat ik ooit zag, lag in de uiterwaarden van de Rijn.
Op de hoek van de Grebbedijk en de Veerweg, stapten we dan met Dirkje, Wim en z’n zusje de ondergelopen en bevroren weilanden op.
Ik heb nergens anders zo’n mooie gladde ijsvloer gezien als hier, lekker donker en als je er door zou zakken, stond je zo op de bodem want diep was het niet.
Sneeuw was evenzeer nieuw voor me, maar dat zou niet lang meer duren.
Wanneer de eerste witte deken onze buurt heeft toe gedekt en we naar buiten staan te kijken, wordt ma helemaal enthousiast.
Ik moest en zou mee naar buiten, want dan gingen we in de sneeuw spelen. Kun je er mee spelen dan? Er was ook verder helemaal geen mens te zien beneden.
Ze prepareert me voor buiten en even later slenteren we, als enige, door onze witte wereld. De sneeuw dempt haar decibellen en het zachte gekraak onder mijn schoenen is mooi. Maar ik zie ook dat we alles kapot maken en onze sporen achterlaten. Het lag er zo netjes bij.

Eenmaal bij de ondergesneeuwde zandbak aangekomen, veegt ze zo de rand leeg en blijft maar proberen me net zo vrolijk en speels te krijgen als zijzelf.
Ik reageer te traag.
Dan laat ze me zien hoe je een sneeuwbal maakt en net als ik denk dat ze die aan mij wil geven en ik mijn armen uitstrek om hem in ontvangst te nemen, smeert ze hem tot m’n schrik over mijn hele gezicht uit. Niet enkel op m’n mond, om te proeven of zo, misschien. Nee, vol in m’n gezicht met de klok mee.
Ik weet niet wat me overkomt. M’n adem stokt ervan en als ik begin te huilen, is al haar vrolijkheid meteen over.
Ze grijpt me bij de arm en bijt me toe: “Nou zeg, als je daar ook al niet tegen kan, gaan we toch weer lekker naar binnen!”
En terwijl ze er stevig de pas in houdt, hol ik huilend achter haar aan mee terug naar boven. Ze vindt me zwak.
Langzaamaan krijg ik toch een beetje het onaangename gevoel dat ik bij de minst leuke zuster terecht ben gekomen.
Wat moet ik toch veel van deze vrouw. Ik ben zo blij dat school er is. Thuis is het altijd wat. Is dit nu voor altijd?

Mijn moeder is helemaal niet aardig en ze doet meestal nog stoerder dan een man. Door haar pedante, radicale buien kruip ik niet graag tegen haar aan. Ze doet nooit echt lief en lijkt onknuffelbaar, hard en confronterend. Ook tegen vader. Meestal klap ik helemaal dicht, waarna ik de tirade lijdzaam onderga. Daar is ze doorgaans niet eens gevoelig voor dus ze gaat dan gewoon door met schreeuwen. Ik word er gewoon heel erg bang en doodmoe van en ik weet niet meer wat belangrijk is.

Met carnaval zei ze op net zo’n overdreven, enthousiaste manier als eerder, dat dat ook heel leuk was; we gingen achter de optocht aan, want pappa stond op één van de wagens die meereed in de parade. Het was inderdaad een dag om nooit meer te vergeten.
Vader viert carnaval met studievrienden op een praalwagen aan een trekker en moe, Dirkje en ik wandelen erachteraan.
Zegt ze tegen mij: “Als je mee wil met de optocht moet je goed op pappa blijven letten, dan raak je hem niet kwijt. Mamma gaat niet zo snel met Dirkje bij zich.”
Nou, ik dus vol goede moed over de stoep naast die wagen blijven lopen waar vader gek op staat te doen met die andere jongens en hem vooral niet uit het oog verliezen. Maar na wat bochten in de weg zie ik hem al niet meer en als ik achterom kijk zie ik ook moeder en Dirkje nergens meer. De optocht is nu ook al zo ver, dat ik de weg terug niet meer herken, dus ik durf niet om te keren. Wat voel ik me in de steek gelaten. Dan maar verder meelopen met de stoet naar het einde en hopen dat vader me daar zal zien.
Als de optocht uitdunt en ook de muziek wegsterft herken ik wel de Junushof, maar ik zie dat iedereen zich verspreid en verdwijnt in de straten en cafés in de omgeving. Vader duikt nergens op. Ik voel me hopeloos verloren, hoe kan dit nou? Waarom ziet hij mij niet? En waar zijn moeder en Dirkje nu? Die liepen toch ook mee? Is ze gewoon wat anders gaan doen? Er zit niets anders op dan zelf de weg terug proberen te vinden. Ik ben bang en denk, als ik nu maar één rechte weg terugneem kom ik wel ergens iets tegen dat me bekend voorkomt. De stoet verplaatste zich niet in één rechte lijn dus ik loop al snel een buurt in die vreemd voor me is. Als de herkenning uitblijft, word ik wanhopig en begin te huilen. Wanneer ik een bankje passeer waar allemaal jongeren opzitten, begint een jongen me na te doen en uit te lachen. De meisjes vinden me zielig en troostend nemen ze me mee naar binnen. Hun vader weet uit me te krijgen waar ik woon en voor ik er erg in heb, zit ik achterop zijn fiets onderweg naar de Nolensstraat. Ik ben zó blij dat ik weer thuis ben.
Maar ik word meteen naar mijn kamer gestuurd. Nadat de meneer even met m’n 'ouders' heeft staan praten in de keuken en weer vertrokken is, hoor ik dat ik straf heb en ook op m'n kamer moet eten. Ik heb geen tafeltje of stoel dus zittend op m’n bed met m’n warme bord op m’n schoot, springen de tranen me weer in de ogen. Dit lukt zo niet, m’n benen zijn niet lang genoeg. Ik draai me om, zet m’n eten op bed en kniel op de grond.
Wat is er nu fout gegaan? Heb ik niet goed op vader gelet? Zijn ze niet blij dat ik terug ben?

Met Dirkje krijgen ze ook door dat het eten wat ze mij steeds voorschotelde niet geschikt is voor kleine kinderen. Nu komt er wel zoetigheid voor op brood, hagelslag en pindakaas. Toen Dirkje blauw aanliep en dreigde te stikken in een homp brood met droge pindakaas, merkten ze pas hoe onvoorzichtig ze waren en kreeg Dirkje kleinere stukjes waar de korsten van verwijderd werden.

Als de grote vakantie is aangebroken verhuizen we voor een paar weken naar Wolfswaard, gelegen in de uiterwaarden van de Rijn.
Daar mogen wij een kamer betrekken. Wolfswaard, schuilplaats in de oorlogstijd 1940-1945. Vanaf de Grebbedijk kun je, links van de Rijnhaven, de nauwelijks begaanbare, hobbelige Pabstsendam over en die rijd je helemaal uit tot het hele grote herenhuis en de boerderij aan het eind. Er loopt een hond “Kitsch”, een hele mooie dalmatiër waar we voor moeten zorgen. Hij gooide een keer onze barbecue omver, zo dattie al het vlees uit het gras kon snaaien. We koken met een gasfles, spelen op de boerderij en zwemmen daar lekker vaak in de Rijn. Eén keer per week terug naar de Nolensstraat om de post op te halen en de planten te bewateren, want de Papyrus heeft veel water nodig. Deze plek is een groene oase met een groot bramenbos, niet een paar wilde struikjes maar echt een metershoog labyrint van bramenstruiken. Koeien in de wei, ganzen die in colonne over het erf marcheren en een privé strandje bij de Rijn. Gelukkig doet moeder hier niet zo moeilijk. Maar het draait toch meer om jullie en Dirk, die van jullie beide is. Ik “mag” er wel bij blijven als ik me maar een beetje leer te gedragen.

Na mijn zesde verjaardag testte ze of ik al boodschappen kon doen en mocht ik er trots op zijn dat ze me geld toevertrouwde.
Bij Bep, de man van de S.R.V. die met zijn wagen door de Nude reed. Dat vond ik zo raar dat een man, net zoals moeder, ook Bep kan heten. Maar hij was heel aardig en bij hem mocht ik dus voor het eerst zelf betalen. Sigaretten waren makkelijk, natuurlijk, maar bij meer boodschappen moest ik haar de bonnetjes kunnen overleggen thuis. Die behulpzaamheid verdween toen het een regelmatig terugkerende taak werd. Er kon geen bedankje vanaf. Ik mocht nooit wat voor mezelf meenemen voor de bewezen dienst, maar moest wel snoepjes meenemen die zij lekker vindt onder het roken. Als ik dan terug was verdeelde ze het kleingeld dat ik over had, over verschillende spaarpotjes. Dubbeltjes in een buideltje, centen en stuivers, kwartjes, guldens en rijksdaalders in flessen. Was Bep, de man van de S.R.V. wagen al weg uit onze buurt, dan vroeg Bep, m'n moeder: “Ach Eugène, mamma is wat vergeten, loop je nog even naar het winkelcentrum?”

Toen ik naar de eerste klas op de St. Cuneraschool ging, moest ik nog veel verder lopen, tot achter de kerk in het centrum zelfs.
Na schooltijd rende iedereen daar naar “Het Masker”. Dat was niet alleen een feestwinkel, ze hadden er ook een grote keuze aan snoepgoed.
Aangestoken door de rest schud ik op een ochtend, voor het naar school gaan, schuldbewust wat kwartjes uit de kwartjesfles en probeer bij het tankstation net na het winkelcentrum alvast een kokertje met Smarties te kopen. Als de eerste op m’n tong smelt ben ik zo verguld met m’n chocola, dat ik aangekomen in het centrum, voor ik rechtsaf het schoolplein oploop toch alvast bij “Het Masker” naar binnenschiet. Met uitpuilende zakken vol snoep ga ik bij iedereen in de rij staan op het schoolplein. Bij het naar binnen lopen neem ik achterin de klas plaats, maar onderweg valt de helft al uit m'n zakken. Ik voel me al snel ongemakkelijk en begin tijdens de les alle snoep onder tafel uit te delen om er maar van af te zijn. Mijn schuldgevoel is terug.


Als m'n haar te lang werd, knipte ik zelf een stukje weg.
Ik mis ook nog wat voortanden.

De manier waarop ik mensen leer kennen is doordat ze mij aanspreken. Zelf zal ik het initiatief niet nemen, te moeilijk, maar om nou meer vrienden te krijgen door een lading snoep vind ik ook niet prettig. Ja, de meeste kinderen leven natuurlijk al jaren zo met elkaar. Ik kom er net bij en merk dat ik achter loop, bij iedereen, letterlijk en figuurlijk, maar ik blijf optimistisch. En ik kan gelukkig ook lachen om m’n eigen stomme gedrag. Op donderdag is het zwemmen en dan lopen we van school in één lange rij naar het zwembad. Dertig jongens in één kleedruimte; ik had nog nooit met zoveel jongens in m’n nakie gestaan. Wat veel variatie, de meesten waren snel met omkleden maar er waren ook jongens die gewoon bloot rondliepen en iedereen bekeken.
Goed, als je aankomt bij de ingang van het zwembad, bij het aflopend pad waar kinderwagens naar beneden kunnen, zie ik een bananenschil en, twijfelend aan wat ik in een film heb gezien, wil ik weten of dat echt zo glad is. Als ik er met m’n linkerbeen op stap, ga ik meteen onderuit. Bam! Zo met m’n gat op de koude schil. Iedereen lachen maar ik ook. Als ik grappig doe is iedereen aardig. Het wordt mijn overlevingstactiek. Het is leuk op school en ik kan met iedereen overweg, maar de enige jongens die ik vanuit mezelf durf aan te spreken blijken twee zigeuner broers uit de Veerstraat, dat ging ongedwongen en makkelijk. Eén keer ben ik in hun buurt wezen spelen, ze waren stoer en grappig en het was heel gezellig bij hen thuis. Nog armoediger dan op de Nolensstraat bij ons. De volle agenda die ma voor mij had, voorkwam dat ik bevriend met ze bleef. Alle andere contacten zijn ontstaan doordat ik zelf aangesproken word door kinderen uit de buurt, of op het schoolplein en de kinderen van de kennissen van m’n ouders.

De volle agenda ja. Dirkje was nog niet geboren of ze zette me al aan de eettafel met haar gitaar op m'n schoot. Zij ging koken en dan wilde ze mij op de achtergrond horen oefenen. Die gitaar is veel te groot. Het kostte me al moeite om m'n arm over dat ding heen te krijgen zodat ik bij de snaren kon komen. Ik heb er niet om gevraagd en het is heel ongezellig als zij zo staat te commanderen vanuit de keuken. Maar het moet van haar.
Het was op een regenachtige herfstdag, toen ze me mee torste naar een groot gebouw. Ik weet niet wat me te wachten staat, heb er niets over gehoord maar het blijkt de muziekschool van Wageningen, op de Gen. Foulkesweg.
Moet ik hier verder met gitaarles? Dat was na die lessen van haar al helemaal niet leuk meer. Ik vrees het ergste.
Als we bij de school aankomen hoor ik dat het niet om de gitaar gaat. Ze gaat vragen of er al een plekje voor me is bij een pianoleraar.
Piano? We hebben toch geen piano? En waarom moet ik in m'n eentje naar les?
Na het gesprek komt ze ontevreden terug en ik ben opgelucht als ik hoor dat er geen plaats is.
Ze zeiden dat ik nog te jong ben, zelf heeft ze dat niet door.

Ik ben ook al drie keer uitgenodigd op een verjaardagsfeestje.
Wageningen is ondanks de situatie thuis een mooie, overzichtelijke plek om te wonen. Die paar vakanties op Wolfswaard met uitzicht over de uiterwaarden van de Rijn zijn onvergetelijk.
Volgend jaar mogen we op het huis passen van de vriendin van ma, mevrouw Stoffers op de Generaal Foulkesweg, helemaal op de Wageningse Berg. Meneer Stoffers is professor op de universiteit waar vader studeert en zowel moeder als mevrouw Stoffers houden zich bezig met emancipatie gedoe. Thecla, hun dochter zit net als ik ook op de St. Cuneraschool.

Als vader een baan krijgt in Den Haag op het Landbouw Economisch Instituut, denken ze eraan om in de Randstad te gaan wonen. Zelf ben ik net een beetje gewend hier en wil niet alweer verhuizen. Vier jaar Breda, vier jaar Wageningen? Waarom moet ik iedereen die ik hier heb leren kennen weer verlaten? De plannen zijn om zo dicht mogelijk bij de familie van vader in de Bollenstreek terecht te komen. Dan kan pa elke avond thuis zijn.
Nou dat is altijd nog beter dan de hele week overgeleverd te zijn aan moeder.

vorige - index - volgende