Onderzoek naar de vraag om steunorganisaties
voor het  jeugd- & jongerenwerk

Bijlage II bij het rapport "Op de valreep"
advies van de commissie jeugd- & jongerenwerk,
peuterspeelzaalwerk en club- & buurthuiswerk
 

 

INHOUDSOPGAVE TABELLEN


VOORAF

DE ONDERZOEKSOPZET

HET ONDERZOEKSVELD

DE RESPONS

VERKREGEN STEUN EN BEHOEFTEN AAN STEUN

STEUNZAKEN EN STEUNELEMENTEN

FACETSTEUN EN DUBBELSTEUN

EXTERNE STEUN

DE WAARDERING

DE STEUNVOORZIENINGENSTRUCTUUR

EEN AANTAL BEVINDINGEN
 

DE ONDERZOEKSPOPULATIE NAAR REGIO EN CATEGORIE

DE RESPONS NAAR CATEGORIE EN REGIO

STEUNONTVANGST & STEUNBEHOEFTE

STEUN EN DE BEHOEFTE AAN STEUN

STEUN-ELEMENTEN IN PROCENTEN NAAR CATEGORIE

STEUNELEMENTEN  EN STEUNTAKEN RBR-SCW

STEUNTAKEN IN PROCENTEN

OVERZICHT FACETSTEUN

DUBBELSTEUN

KWALITATIEVE STEUNWAARDERING

DE STEUNVOORZIENINGENSTRUCTUUR

 

VOORAF

Zowel in de voorbereidingsnota als in de procedureverordening voor de planning en programmering trof de commissie in de taakomschrijving elementen aan, die een onderzoek onder de vraagzijde, de gebruikers van de steunorganisaties, noodzakelijk maakten. 

Drie elementen uit de taakomschrijving van de commissie luiden: 

Door deze taakomschrijving werd de commissie gesterkt in haar idee, dat op zijn minst een  globaal toetsingsonderzoek onder de vraagzijde gehouden diende te worden, in  weerwil van de korte tijd en de suggesties vanuit  de coördinatiecommissie, die later nog eens werden onderstreept door het college van gedeputeerde staten, dat meende dat de commissie zich daardoor een bredere taak stelde.

De commissie zou het overigens een hoogst onbevredigende en aanvechtbare zaak gevonden hebben om een adviesrapport uit te brengen, louter gebaseerd op een inventariserend onderzoek onder de aanbodzijde.

De commissie heeft helaas moeten kiezen voor een globaal toetsingsonderzoek.
Naast een aantal zeer bruikbare gegevens die het onderzoek heeft opgeleverd, waardoor nut en noodzaak evident werden, is er ook  uit gebleken, dat een uitgebreider onderzoek zeker niet misplaatst zou zijn geweest.

De commissie is ook bij het onderzoek onder de vraagzijde bijgestaan door de heer Pieter Pasteuning, medewerker van het Onderzoeksinstituut Noord-Holland, het OINH, waarvoor zij het instituut zeer erkentelijk is.

 

1.  DE ONDERZOEKSOPZET

Vanuit via de Coördinatiecommissie verkregen gemeentegidsen zijn door commissieleden alle plaatselijke instellingen die mogelijk gebruik zouden kunnen maken van de steunorganisaties behorend tot het veld waarover advies zou worden uitgebracht, geïnventariseerd, gerubriceerd en gecodeerd.

Van negen gemeenten ontbrak er een gids.
Naast vier gemeenten uit de regio Waterland t.w.:
Ilpendam, Edam-Volendam, Katwoude en Broek in Waterland waren dat:
Drechterland en Medemblik uit de regio West-Friesland, Barsingerhorn uit de kop van Noord-Holland, Egmond uit Noord-Kennemerland  en Amstelveen uit de regio Amstelland & Meerlanden.
De gemeente Amsterdam valt buiten dit onderzoek.

Met van enkele organisaties verkregen adresmateriaal zijn de lijsten aangevuld.

Lag het aanvankelijk in de bedoeling het onderzoek per regio steekproefsgewijs op te zetten, uiteindelijk werd toch gekozen voor een provinciale benadering, daar een aantal voorzieningen te onregelmatig verspreid lagen.

Per werksoort is een steekproef samengesteld.
De gemiddelde respons bedroeg bij de verwerking 46,5 %.
Later binnengekomen materiaal kon helaas niet meer verwerkt worden.

De gegevens zijn door commissieleden in drie verwerkingsschema's ondergebracht.

1. De respons per werksoort verdeeld naar regio.
2. De elementen van steun en de ervaring ermee.
3. De behoefte aan steun naar werksoort en regio.

Vanuit de alzo verkregen overzichten van gegevens is dit rapport samengesteld.

Uit de tabel 1, DE ONDERZOEKPOPULATIE NAAR REGIO EN CATEGORIE moge blijken, dat de categorieën, D, F en G niet veel voorkomen in Noord-Holland en bovendien nog slecht gespreid zijn.
De aantallen voor regio 6, Waterland, zijn vertekend, daar van de dertien gemeenten er vijf geen adresmateriaal hebben  gestuurd.

Overigens zullen de aantallen zowel gezien naar regio, als naar categorie niet overeenstemmen met het werkelijk aantal instellingen. Niet alleen zijn gemeentegidsen zelden compleet, het komt ook voor, dat één stichting diverse werkvormen uitvoert al of niet in één accommodatie.

Een extra moeilijkheid is, dat het niet-gesubsidieerde werk zich wel eens lastig laat lokaliseren.
Toch menen wij, dat het bestand naar aard en omvang zodanig is, dat er van een representatief beeld gesproken mag worden.

2.  HET ONDERZOEKSVELD

tabel 1: DE ONDERZOEKPOPULATIE NAAR REGIO EN CATEGORIE.

regio 1 2 3 4 5 6 8 9 10 N-H*
categorie

Totaal

A 59 39 67 19 30 23 59 15 31 342
B 36 15 9 8 3 13 24 13 37 158
C 18 33 25 34 11 2 48 9 43 223
D 2 4 0 0 0 2 3 1 3 15
E 32 29 39 9 25 19 48 18 31 250
F 1 2 3 0 0 3 1 2 2 14
G 5 4 8 2 2 1 0 1 5 28
H 13 26 9 12 37 11 14 3 15 140
Totaal 166 152 160 84 108 74 197 62 167 1.170
inwoners 153.724 154.946 200.743 165.578 136.503 113.381 228.591 204.190 263.065 1.620.721

* Noord-Holland zonder Amsterdam (regio 7)

Verklaring categorieën:

A.  Algemeen jeugd- en jongerenwerk
B.  Bijzonder jeugd- en jongerenwerk
C.  Methodisch jeugd- en jongerenwerk
D.  Vak- en standsjongerenwerk
E.  Kinderdagverblijven en peuterspeelzaalwerk
F.  Politiek jongerenwerk
G.  Plaatselijke jeugdraden
H.  Club- & Buurthuiswerk 

NB.: de onderzoekspopulatie komt niet overeen met het werkelijk aantal instellingen.

 

Tabel 2:  DE RESPONS NAAR CATEGORIE EN REGI0

Tien regio's, zes werksoorten.
Er zijn 421 enquêtes verstuurd, 196 terug ontvangen.

Over het algemeen is de respons (46,5%), mede gezien het tijdsbestek met de onmogelijkheid om uitvoerig te kunnen rappelleren, bevredigend te noemen.
Een uitzondering is de respons uit de F-categorie, het politiek jongerenwerk.
De respons in dit onderzoek komt overeen met die van de aanbodzijde. Mogelijk ligt hier een zwakke organisatiegraad aan ten grondslag.

Dat het in dit onderzoek gaat om een globale toetsing van de afstemming van het aanbod op de behoefte en om het verkrijgen van enkele aanwijzingen betreffende de ervaringen van de vraagzijde met het aanbod, de wensen en de knelpunten, menen wij, dat de respons als indicator gebruikt kan worden.

 

4.  VERKREGEN STEUN EN DE BEHOEFTE AAN STEUN

De instellingen is gevraagd of ze steun ontvangen en of ze er (nog) behoefte aan hebben.

Om het begrip "steun", ondanks toelichting en verwijzing, mogelijk toch onduidelijkheden zouden kunnen veroorzaken, is in de enquête gesproken van "steun/hulp".
Desondanks dacht een aantal invullers bij de vraag direct aan de subsidieverstrekkende gemeenten of aan vrijwillige medewerkers.

Dergelijke antwoorden buiten beschouwing gelaten, krijgen we onderstaand beeld:

 

tabel 3:  STEUN-ONTVANGST & STEUN-BEHOEFTE 

ontvangt steun 78 % n =
187
40 % heeft steunbehoefte
geen steun 22 % 60 % geen steunbehoefte

 

tabel 4: ONTVANGEN STEUN EN STEUNBEHOEFTE

Ruim 20% krijgt of ervaart geen steun.
40% heeft behoefte aan (nog meer) steun.
60% heeft geen behoefte aan (meer) steun.

Een nadere analyse levert echter het volgende beeld:

GEEN STEUN EN GEEN BEHOEFTE:  18%
WEL STEUN EN GEEN BEHOEFTE:     42%

GEEN STEUN en WEL BEHOEFTE:        5%
WEL STEUN maar WEL BEHOEFTE:    35%

Een vrij forse groep van de ondervraagden, 18%, blijkt dus geen steun te krijgen (of te ervaren) en er ook geen behoefte aan te hebben.

De gevraagde toelichtingen leren het volgende:

Geen steun, geen behoefte:

 

Wel steun, geen behoefte:  
Zonder enige toelichting vanuit de enquête aangegeven.

 

Geen steun, wel behoefte:

 

Wel steun, ook behoefte:

Bij deze groep zijn vele toelichtingen verstrekt, variërend van extra steun voor verkrijging van financiële middelen tot zorg voor overbelasting van vrijwilligers of het aanpakken van jeugdproblemen.
Deze respondenten kenden het aanbod van de steunverleners en scoorden hoog in de waardering.

Het is jammer, dat de eerste drie groepen zeer summier waren met het verstrekken van toelichtingen.   

Bovenstaande bevindingen maken het extra boeiend om de algemene gegevens eens op te zetten naar de onderscheiden categorieën:

tabel 4:

steun & de behoefte aan steun
per categorie in procenten

categorie   steun  

behoefte

 

instellingen

ja nee ja nee
A 43 72 28 42 58
B 29 83 17 28 72
C 38 82 18 45 55
D 4 100 0 0 100
E 46 65 35 39 61
F 3 66 33 33 66
G 7 100 0 57 43
H 17 100 0 47 53
 

De ondervraagde instellingen uit de categorieën D, G en H, respectievelijk:
het agrarisch jeugdwerk, de lokale jeugdraden en het buurt- & clubhuiswerk, ontvingen alle steun.
Bij categorie D werd de behoefte volledig gedekt.
Bij de overige categorieën heeft ongeveer de helft van de instellingen behoefte aan meer steun.

Het nader specificeren van de steun- en behoeftevraag geeft onderstaande percentages.

 

Tabel 5: Steun- & behoeftevraag nader gespecificeerd 

Tabel 5

per categorie in procenten

categorie

A B C D E F G H
geen steun,
wel behoefte
25 11 11 0 31 50 0 0
wel steun,
geen behoefte
33 59 43 10 30 25 43 53
geen steun,
wel behoefte
7 7 8 0 4 0 0 0
wel steun,
ook behoefte
35 23 28 0 35 25 57 47

De categorie F buiten beschouwing gelaten, de respons mag niet representatief geacht worden en rechtvaardigt dus geen conclusies, valt een hoge score op bij de categorieën A en E voor de groep:
Geen steun / geen behoefte.

Opvallend is ook de hoge score binnen categorie B voor groep:
 wel steun / geen  behoefte.

 

De behoefte aan meer steun is evident.

De veelgehoorde veronderstelling, dat door professionals uitgevoerd werk de vraag om steun doet toenemen, wordt niet direct bevestigd door deze cijfers met de daarbij verstrekte toelichtingen.

Het ontbreken van een behoefte aan steun kan duiden op het niet kennen of ervaren van steun.

Instellingen die zijn aangesloten bij steunorganisaties, informatieve brochures ontvangen en meedoen aan bepaalde steunactiviteiten, kunnen noteren geen steun te ontvangen, noch te wensen.

Zij ervaren dan de activiteiten van hun organisatie niet als “steun”, maar als "iets wat er gewoon bijhoort" (Dit kwam voor bij enkele scouting groepen)

Buiten de D-categorie om (die overigens ook niet helemaal representabel geacht mag worden voor de hele werksoort), is er een duidelijke behoefte aan meer steun.
80 tot ruim 90% van de instellingen heeft dat te kennen  gegeven in de categorieën A, B, C, E, G & H.

Het onderzoek onder de aanbod zijde wordt hierop bevestigd.      

 

5.   STEUN-TAKEN & -ELEMENTEN

In artikel 3 van de Rijksbijdrageregeling voor het sociaal-cultureel werk wordt de steunfunctie in lid 3 als volgt omschreven:

 "Tot uitvoering van de steunfunctie worden de volgende taken gerekend:

  1. Begeleiding,
    Waaronder wordt verstaan het verlenen van steun bij de introductie en het in praktijk brengen van (nieuwe) methoden, werkinhouden, alsmede het verlenen van steun bij veranderings- en samenwerkingsprocessen en daarmee samenhangende organisatievragen;
     

  2. kadervorming,     
    waaronder wordt verstaan het ontwikkelen en ten uitvoer brengen van kadertraining voor vrijwilligers, bestuurders en beroepskrachten in aansluiting op de praktijk gebleken behoeften, al dan niet in samenhang met de onder a genoemde taak;
     

  3. documentatie & informatieverstrekking,
    waaronder wordt verstaan het signaleren en registreren van en informeren over praktijkontwikkelingen, mede ten behoeve van landelijke registratiesystemen, alsmede het voor de praktijk bewerken en beschikbaar stellen van informatie over landelijke situaties, onderzoeken en ontwikkelingen;
     

  4. onderzoek & studie,
    waaronder wordt verstaan onderzoek en studie van de noodzaak en de mogelijkheden van sociaal-cultureel werk in relatie tot de maatschappelijke problemen die zich in het desbetreffende gebied voordoen en van de verbetering van het werk;
     

  5. bemiddeling,
    waaronder wordt verstaan het bemiddelen tussen de vraag naar en het aanbod van specialistische deskundigheid en specifiek programmamateriaal.
     

  6. ontwikkeling,
    waaronder wordt verstaan het initiëren en in de praktijk ontwikkelen van nieuwe methoden, werkinhouden en werkvormen.

    De commissie heeft daar in het onderzoek onder de aanbodzijde nog aan toegevoegd:
     

  7. belangenbehartiging,
    waaronder wordt verstaan het vertalen van ontwikkelingen in het veld naar algemene beleidslijnen voor de (hele) werksoort, alsmede het bekijken van beleidsmaatregelen van de overheid op hun gevolgen voor het veld.

 

Het hanteren van deze taken met begripsomschrijving gaf voor de aanbodzijde al wat problemen. Daarom heeft de commissie in dit onderzoek steun-elementen gebruikt, die wat concreter zouden spreken voor de vraagzijde.

 

tabel 6:    

STEUN-ELEMENTEN  IN  PROCENTEN  NAAR  CATEGORIE

categorie
steunelementen                          ag

A B C D E
activiteiten organiseren 7 3 11 13 8 3
informatieverwerving 16 19 20 10 0 11
cursusmateriaal 9 7 17 10 8 6
samenwerkingsvragen 6 5 5 8 5 9
programmavoorbereiding 7 5 12 9 8 6
maken toekomstplannen 8 7 8 8 8 9
personeelsvraagstukken 4 6 0 1 5 5
subsidieaanvragen 7 9 0 5 5 9
bestuursadvisering 8 9 8 8 8 6
financiën & administratie 5 7 0 4 8 3
belangenbehartiging 6 9 0 3 8 9
accommodatieproblemen 3 3 0 4 5 2
meidenwerk/emancipatie 2 2 1 1 3 0
werklozenprojecten 2 2 5 0 3 0

 ag = Algemeen Gemiddelde                            Percentages afgerond 

Daar de commissie meende, dat de in de Rijksbijdrageregeling gehanteerde omschrijvingen van steunfunctietaken te ver afstaan van het uitvoerende werk, is er voor het onderzoek een lijst van  steunelementen gebruikt, die meer aansluit bij de steunbeleving.
De organisaties konden deze lijst zelf aanvullen. Daar is niet noemenswaard gebruik van gemaakt en het heeft geen nieuwe elementen opgeleverd. 

Hoewel er geen absolute waarde aan mag worden toegekend, is het toch een saillant gegeven, dat instellingen uit de B-categorie niet scoren op: personeelsvraagstukken, subsidieaanvragen, financiën en administratie, belangenbehartiging en accommodatieproblemen.
Meer dan  in de A-categorie wordt daartegenover steun ervaren bij: Activiteiten organiseren, cursusmateriaal en programmavoorbereiding. 

Als de in dit onderzoek gehanteerde steun-elementen worden geplaatst in de steuntaken die de RBR-SCW noemt en die in het aanbodzijde onderzoek zijn gehanteerd, ontstaat het volgende beeld:

Tabel 7:   steuntaken & elementen

steunelementen geplaatst in de steuntaken van de rijksbijdrageregeling

steun-element

%

steuntaak

1. activiteiten organiseren 7 begeleiding
2. informatieverwerving 16 documentatie
3. cursusmateriaal 19 bemiddeling
4. cursussen 11 kadervorming
5. samenwerkingsvragen 6 begeleiding
6. programmavoorbereiding 7 begeleiding
7. toekomstplanning 8 begeleiding
8. personeelvraagstukken 4 begeleiding
9. subsidieaanvragen 7 begeleiding
10. bestuursadvisering 8 begeleiding
11. financiën & administratie 5 begeleiding
12. belangenbehartiging 6 belangenbehartiging
13. accommodatieproblemen 3 belangenbehartiging
14. meidenwerk 2 ontwikkeling
15. werklozenprojecten 2 ontwikkeling

Tabel 8:  Ondervonden steuntaken

ondervonden steuntaken in %
begeleiding 51
kadervorming 11
documentatie & informatie 16
onderzoek & studie 0
bemiddeling 9
ontwikkeling 4
belangenbehartiging 9

Ook uit deze globale toetsing blijkt, dat het leeuwendeel van de steunfunctie wordt gevormd door de begeleidingstaak.

 

6.   Facet- & Dubbelsteun

Wanneer in  de steunbehoefte van  een instelling wordt voorzien door meer dan één steunorganisatie, dan kunnen  we spreken van facet-steun.
Om enige indicatie te verkrijgen of er in het onderzochte werkveld sprake zou kunnen zijn van facetsteun, is nagegaan, in welke relatie de aanbodinstellingen zijn genoemd.

 

Tabel: 9: FACET-STEUN 

Het OVERZICHT FACET-STEUN is niet geheel compleet.
Het is slechts bedoeld om enig beeld te geven van de instellingen waarmee de steunorganisaties op het terrein van de commissie in relatie zijn gebracht door de vraagzijde.

Bij ruim 37% van de instellingen is facetsteun geconstateerd. Dat wil niet zeggen, dat er dubbel gesteund wordt: de instelling legt een specifieke hulpvraag bij een van de steuninstellingen neer, die haar daarvoor het beste voorkomt.

Wanneer voor eenzelfde steun-element meer dan één steunorganisatie wordt ingeschakeld, zouden we wellicht kunnen spreken van DUBBELSTEUN. 

In onderstaand overzicht staan de steunelementen (1 t/m 15) in dezelfde volgorde als in het overzicht op bladzijde 13.Per categorie is aangegeven op welke elementen dubbelsteun voorkomt.

tabel 10: DUBBELSTEUN

 

7.   EXTERNE STEUN.

Wanneer een instelling in zijn steunbehoefte voorziet door hulp van organisaties die niet in het aanbod van de sector Jeugd- & Jongerenwerk voorkomen, dan spreken we van “externe” steun.

We spreken niet  van externe steun, als bijvoorbeeld een  instelling uit de A-categorie zijn steun haalt bij een steunorganisatie van de B-categorie. 

In onderstaande categorieën kwam externe steun voor.
Per categorie worden de namen genoemd van de instellingen die als "steungever" werden genoemd.

Aantallen of procenten worden niet gegeven, daar niet onomstotelijk vaststaat, dat de vraagsteller en de vraagbeantwoorder dezelfde inhoud aan het begrip steun gegeven hebben.

Vooralsnog een  lichte indicatie voor de mogelijkheid, dat uitvoerend werk soms louter gebruik maakt van een steunaanbod, dat niet voorkomt in het provinciaal plan.

EXTERNE STEUN 

In bovenstaande overzicht betreft het dus louter externe-steunorganisaties.
Een aantal instellingen komt daarnaast tevens voor in het overzicht betreffende facet-steun.

 

8.   DE  ALGEMENE   WAARDERING                            

tabel 11: de steunwaardering                      

WAARDERING

GOED 40,9
POSITIEF 20,5
PRIMA 14,8
UITSTEKEND 3,4
TEVREDEN 3,4
ZEER GOED 2,3
REDELIJK 2,3
ONVOLDOENDE 2,3
WEINIG 1,1
VERBETERD  1,1
HANDIG  1,1
TIJDBESPAREND 1,1
VOLDOENDE 1,1
NUTTIG 1,1
WAARDEVOL 1,1
OPBOUWEND 1,1

N = 88

Een aantal kwalificaties is niet bruikbaar.

Worden de waarderingen die zonder meer als positief waarderend te interpreteren zijn bijeen geteld, dan wordt de negentig procent gehaald. De tevredenheid geldt dan het totale steunaanbod.

 

9.  DE STEUNVOORZIENINGENSTRUCTUUR.

De instellingen is gevraagd een voorkeur uit te spreken voor het inrichten van steunvoorzieningen op gemeentelijk, regionaal, provinciaal of landelijk niveau. Veel instellingen geven een combinatie van mogelijkheden: de meerderheid had voorkeur voor het plaatsen van een steunvoorziening op één niveau

tabel 12: Voorkeursniveau voor de steunvoorziening.

Er bestaat een uitgesproken voorkeur voor steunvoorzieningen in de nabije omgeving. 

Een at-randombloemlezing uit de toelichtingen:  

Steunvoorziening gemeentelijk:

Snel inspelen op behoefte.      Makkelijk, hulp dichtbij huis.
     Hoe groter/verder, hoe bureaucratischer.    Betere communicatie.   
Om zelf beleid te kunnen bepalen. 

Steunvoorziening regionaal: 

Provincieniveau is te ver weg.        Betere uitwisseling.
In verband met decentralisatie, maar dan wel met een landelijke koepel.   
           De gemeente is te klein voor plaatselijke steun.   
  Overzichtelijk en bereikbaar.     Verder dan regionaal is niet goed.

 

Steunvoorziening provinciaal:

Bij knelpunten is dan de provinciale overheid betrokken.    
Bestaande structuur bevalt goed.    
In verband met de politieke kleur van de gemeente.     
Het bureau in Noord-Holland is beter dan een voorziening in Den Haag.       Decentralisatie is beter dan een voorziening  in Den Haag.

 

10. EEN AANTAL BEVINDINGEN

 

10.1  Ten aanzien van de steunbehoefte 

 

10.2  Ten aanzien van het steunaanbod

 

10.3  Ten aanzien van het onderzoek

------------------------------------------------------

jeugdbeleid
noord-holland
1981-1991