op de valreep

 

A:   ALGEMEEN JEUGD & JONGERENWERK

1.   Omvang van het veld
2.   Doelstellingen
3.   Middelen
4.   Inhoud van het werk
5.   Doelgroepen
6.   Bereik
7.   Samenwerkingsverbanden & Overlegvormen
8.   Knelpunten
9.   Toekomstvisie
10. Regionalisatie
11. Problemen van / voor jongeren
12. Algemene conclusies categorie
B



1.   Omvang van het veld

A1. De Ommering
A2. Provinciaal Servicebureau
A3. RSJJ Noordhollands Noorden
A4. SJJ Waterland
A5. NUSO
A6. FESAM
A7. Het Bolwerk
 


2.   Doelstellingen

Ommering, Serviceburo en Fesam richten zich op aangesloten instellingen en stellen zich tot doel door middel van hun apparaat te activeren, stimuleren, begeleiden, coördineren en ondersteunen.
Het serviceburo legt daarbij het accent op jeugd en jongeren.

De RSJJ en SJJ Waterland willen de belangen van jongeren in overleg met hen op zo breed mogelijk terrein behartigen. De RSJJ richt zich bovendien op het bevorderen van samenwerking tussen personen, instellingen en organisaties die zich inzetten voor jeugd en jongeren.

De NUSO richt zich op jeugd en jongeren en stelt zich tot taak, het scheppen van mogelijkheden voor educatieve recreatie, specifiek door middel van speeltuinwerk en jeugdrecreatie.

Het Bolwerk wil, uitgaande van de vrijwillige inzet van de bevolking een bijdrage leveren aan het welzijn van alle inwoners en aan de bewustwording van mensen ten aanzien van hun leefsituatie.


3.   Middelen
gegevens hebben betrekking op 1980

 3.1.   Personeel: Omgerekend in functie-uren.

organisatie

functie

A1

 

A2

 

A3

 

A4

 

A5

 

A6

 

A7

 

directie 40         40 40
staf 360 160 120 40   51 120
administratie 48 84 40     92 120
tap*   vac 80        
huishoudelijk             40
overig       40     320
               
3.2.        stagiaires  en  vrijwilligers  in  aantallen
stagiaires             6
vrijwilligers              
bestuur 7 5 8 5   22 140
overig             450

* tap: tijdelijk arbeidsplaatsen plan

De acht overige personeelskrachten van A7 worden ingezet voor direct uitvoerend werk in buurthuizen. A3 heeft vacatures: 4 voor stafkrachten, 2 overige.

A1 heeft een vacature voor 1 stafkracht.

A2 geeft aan dat de administratieve functies niet puur administratief zijn, doch ook bemiddelingswerkzaamheden en taken t.b.v. het meidenwerk verrichten.

A3 geeft aan naast genoemde steunfunctionarissen plaatselijke ondersteuningsfunctionarissen in dienst te hebben. Dit betreft vijf fulltime en 2 parttimefuncties.
Tevens is er hier een vacature voor 20 uur.
Vacatures t.a.v. de steunfunctie: 4 stafkrachten en 2 overige.

De acht overige personeelskrachten van A7 worden ingezet voor direct uitvoerend werk in de buurthuizen. Het hoge aantal vrijwilligers van A7 heeft te maken met speeltuinen en jeugdcentra die onder Het Bolwerk ressorteren.
Het gaat hier dus niet om vrijwillige steunfunctionarissen.


3.2. Financièn
 

1980 exploitatie  bron   inkomsten totaal inkomsten
A1 1.093.945  rijk        10.214
 provincie      954.580
 leden      106.331
1.071.125
A2 481.947   rijk          9.433
provincie      410.600 
instellingen        28.479 
488.513
A3 381.175 provincie      171.663
gemeenten      156.138
cursussen        18.015
giften        10.030
wvm/tap       33.829
389.675
A6 359.768 haarlem      277.405
instellingen        40.000
gamma        10.000
327.405
A7 2.602.176 haarlem  1.946.897
contributies        50.000
verhuur        80.000
activiteiten      300.000
buffet      150.000
akties        70.000
donaties         5.000
2.601.879
A 4.878.537

A5: geen opgave
 
1979 Subsidie-overzicht

1979 rijk regeling provincie gemeenten
A1 547.779 opbouwwerk 591.128  
A2 167.509 j&j-werk 159.624  
A3 111.581 j&j-werk 60.627  
A4 34.379 j&j-werk 23.747  
A5        
A6 120.000 j&j-werk   150.000
A7       1.527.000
A 981.248   835.126 1.677.000


Bij A3 zijn buiten beschouwing gelaten de financiële aspecten van de plaatselijke ondersteuningsfunctionarissen.
De volledige exploitatiekosten hiervan, ad 217.484,00 worden gedekt door inkomsten van gemeenten waar deze krachten werkzaam zijn.

Leggen we de financiële cijfers van 1979 en 1980 naast elkaar, dan blijkt, dat de provincie duidelijk de financiële verantwoordelijkheid van het rijk heeft overgenomen. Alleen voor wat betreft A6, de FESAM, heeft de gemeente Haarlem rijksparticipatie overgenomen.
Fesam en Het Bolwerk hebben geen provinciale subsidie ontvangen.
In ieder geval voor 1980 en 1981 zijn zij van de gemeente Haarlem afhankelijk geweest.


4. Inhoud van het werk

Uitgezonderd de Ommering bleek vrijwel geen enkele instelling in staat, een scherpe scheiding te maken tussen de verschillende steunfunctie-elementen. Bovendien worden de definities van de elementen, zoals aan de hand van de RBR in de enquête aangegeven, niet altijd gedekt door de omschrijvingen die door de instellingen worden gehanteerd.
Enkele instellingen gaven niet aan, hoe de procentuele verhouding van de onderscheiden elementen ten opzichte van het totaalaanbod was.


A1.
Geeft aan voor 100% steunfunctie-organisatie te zijn. In een voetnoot geven zij echter aan, dat in de elementen begeleiding en dienstverlening aspecten van ondersteuning zitten.
Onder auspiciën van de Ommering en het Procinciaal Serviceburo wordt een project uitgevoerd m. b. t. de ondersteuning van financiëel-administratief werk. Dit project draait financiëel onafhankelijk.

A2.
Geeft aan alleen Steunfunctie-organisaties te zijn. De overige gegevens bevestigen dit ook.

A3.
Bij deze organisatie is zowel van steun als ondersteun sprake. Ondersteun maakt zelfs een aanzienlijk deel van de werkzaamheden uit. Dit betreft echter plaatselijke projecten die volledig door gemeenten worden gesubsidiëerd en derhalve niet in dit onderzoek worden betrokken.

A4.
Geeft ons inziens terecht aan, voor 100% steuninstelling te zijn.

A5.
De provinciale werkgroep is pas in 1980 begonnen. Vrijwel alle steunfunctie-taken worden door een landelijk consulent uitgevoerd.

A6.
Geeft aan, dat de beroepskrachten 30% en de vrijwilligers 20% van hun tijd aan ondersteun besteden. Op welke wijze is verder niet vermeld.

A7.
Besteedt 40% aan ondersteuning en uitvoerend werk.
Dit betreft club-, vacantie- en speeltuinwerk als uitvoerend werk en voor ondersteun o.m.: loon- & personeelsadministratie, type- & stencilwerk en advisering betreffende vacantie- & kampprogramma's.


Ten aanzien van de steunfunctie-elementen of -taken kan het volgende worden opgemerkt:

Begeleiding
De begeleiding is sterk praktijkgericht en heeft betrekking op beleidsmatige, inhoudelijke en organisatorische en financiële aspecten. De praktijk wijkt af van de definitie zoals die in de RBR wordt gehanteerd en een meer theoretische invulling geeft.
Concuderend kan verder worden gesteld, dat begeleiding veel aandacht krijgt.
Met name de Ommering, RSJJ, Fesam, en Bolwerk springen hier in het oog. Naarmate het gaat om geproffessionaliseerd werk neemt het accent op begeleiding toe.

Kadervorming
In het algemeen kan gesteld worden, dat onder kadervorming verstaan wordt het opzetten van trainingen voor beroepskrachten, besturen en -in een aantal gevallen- vrijwilligers.
Een geheel eigen interpretatie van het begrip kadervorming hanteert het Serviceburo, nl.: "Die deskundigheidsbevordering, die gericht is op gemeenschappelijke leervraag van diverse organisaties of personen daaruit".

Documentatie & Informatieverstrekking
Hieronder verstaat men het uitgeven van een eigen informatiebulletin en het bijhouden van een informatie-, of documentatiecentrum.
Het is niet duidelijk in hoeverre het "voor de praktijk bewerken en het beschikbaar stellen van informatie over landelijke studies, onderzoeken en ontwikkelingen" (Deel uit RBR-definitie) in de praktijk gestalte krijgt.
Dit element maakt een relatief klein deel uit van het totaal aanbod. Voor een deel van de instellingen is dit via landelijke organisaties geregeld.

Onderzoek en studie
Aan onderzoek en studie wordt heel weinig aandacht besteed.
Gebrek aan menskracht is hier debet aan. Bovendien wordt deze functie soms landelijk geregeld.
De instellingen zijn echter ook erg gericht op wat genoemd kan worden hun "hoofdtaak", de begeleiding.

Bemiddeling
Bijna alle instellingen besteden aandacht aan bemiddeling, gericht op vrijwilligers, beroepskrachten en bestuurders.
Uitzondering hierop vormt de Ommering, die bemiddeling nadrukkelijk overlaat aan het Serviceburo.
Het Serviceburo springt hier duidelijk naar voren. Voor deze instelling vormt bemiddeling de hoofdmoot.
Het betreft voornamelijk bemiddelen in zaken op cultureel terrein.

Belangenbehartiging
Belangenbehartiging vindt plaats ten aanzien van zaken als politiek beleid, rechtspositie, fondsenwerving en dergelijke.
Met name J&J-Waterland en FESAM scoren hoog op dit element.

Ontwikkeling
Ontwikkeling vormt bepaald niet de hoofdzaak van de organisaties. Men komt hier door gebrek aan tijd / menskracht niet of nauwelijks aan toe, wat door veel instellingen wordt betreurd.
Soms maken instellingen onderling afspraken met betrekking tot onwikkelingsprojecten. Zo houdt het Serviceburo zich bezig met het ontwikkelen van het meidenwerk.

Overige elementen.
De RSJJ doet aan overleg ter stimulering van de samenwerking met andere werksoorten dan het SCW, ter oplossing van gesignaleerde problemen van jeugd en jongeren en het J&J-werk.
Ommering en Serviceburo zijn betrokken bij het landelijk Steunpunt Randgroepjongeren en het RSJJ en SJJ-Waterland bij het AKO-project.


5.   Doelgroepen

A1. Beroepskrachten, besturen en vrijwilligers van aangesloten instellingen.
A2. Beroepskrachten, besturen en vrijwilligers van aangesloten instellingen, alsmede van niet-aangesloten instellingen, die bijvoorbeeld nieuwe initiatieven ontplooien.
A3. Beroepskrachten, besturen en vrijwilligers uit het jeugd-& jongerenwerk.
A4. Besturen en vrijwilligers van vrijwilligersorganisaties.
A5. Beroepskrachten, besturen en vrijwilligers van aangesloten instellingen.
A6. Beroepskrachten en besturen van aangesloten club- & buurthuizen.
A7. Vrijwilligers, besturen en beroepskrachten van aangesloten buurthuizen en speeltuinen.


6.    Het bereik

6.1. Gerichtheid op werksoort
Steunfunctie-instellingen voor sociaal-cultureel werk kunnen zich richten op de volgende werksoorten:

V&O  = Vormings- & Ontwikkelingswerk
OBW = Opbouwwerk
KV     = Kunstzinnige Vorming
AMK  = Amateuristische Kunstbeoefening
C&B  = Club- & Buurthuis
 J&J  = Jeugd- en Jongerenwerk
PW   = Peuterwerk
S&R  = Sport & Recreatie
EW   = Emancipatiewerk

Er zij op gewezen dat de diverse werksoorten niet wederzijds exclusief zijn. Zo omvat bijvoorbeeld het club- & buurhuiswerk aspecten van alle andere werksoorten, omdat het een basisvoorziening is, waarbinnen verschillende functies integraal worden
uitgevoerd voor diverse categoriale of leeftijdgebonden groep(ering)en.
Dit verklaart het verschil in invulling tussen A1 en A6.
 

6.2   Het werk- en woongebied.

Werfgebied
In deze categorie zijn drie povinciale instellingen, A1 de Ommering, A2 Serviceburo en A5 Nuso N.H.
Daarnaast hebben 2 instellingen een regionale betekenis: A3 de RSJJ en A4 SJJ-Waterland. Voorts zijn er twee lokale organisaties.

A1. Gehele provincie, incl. Amsterdam en Almere.
A2. Gehele provincie, incl. Amsterdam, Lelystad en Almere.
A3. Gemeenten in regio's Kop van Noord-Holland van West-Friesland.
A4. Acht Waterlandse gemeenten en Oostzaan.
A5. Gehele provincie inclusief Amsterdam.
A6. Gemeente Haarlem.
A7. Gemeente Haarlem, Bloemendaal, Heemstede, Haarlemmerliede en Velsen.

Instellingen die ook in Amsterdam en/of buiten de provincie werken, ontvangen van de betreffende gemeenten géén subsidie.
Hetzelfde geldt voor A7, die wel van Haarlem, maar niet van de overige gemeenten subsidie ontvangt.

Redenen verschil tussen werf- en werkgebied:
A1. Geeft aan het werk in Amsterdam af te bouwen en nauwelijks iets voor Haarlem te betekenen, daar in deze plaats een andere koepelorganisatie een steunfunctie voor het C&B-werk uitoefenen.
A2. Geen redenen aangegeven.
A3. Bestrijkt nog niet alle gemeenten uit de regio door gebrek aan menskracht en beperkte middelen.
A4. Enkele gemeenten financieren niet mee en kunnen dus geen beroep doen op het aanbod.
A5. Geen redenen opgegeven.
A6. Geen redenen opgegeven.
A7. Geen redenen opgegeven.

Niet bereikte groepen:
Gebrek aan manskracht, onbekendheid met het aanbod van de steunorganisaties of geen duidelijke behoefte aan steun zijn de meest voorkomende redenen of oorzaken die ten grondslag liggen aan het niet bereiken van groepen.
De instellingen geven aan niet bekend te zijn met groepen die in ledental te klein zijn om hun specifieke aktiviteiten op plaatselijk niveau te kunnen uitvoeren.
Slechts A4 vermeldt dat elke plaats zulke groepen kent, maar geeft geen concrete voorbeelden.

 

7.  Samenwerkingsverbanden & Overlegvormen

A1.
Samenwerking en overleg met A2 voor werkafstemming, deskundigheidsbevordering, het participeren in projecten en frontvorming voor belangenbehartiging.
Voorts participatie in het AKU-project, het Landelijk Steunpunt Randgroep jongeren en
het Provinciaal Alfabetiseringsproject.

A2.
Met A1, A3 en A4 in het kader van gezamenlijke projecten.
Voorts is er overleg/samenwerking met andere serviceburo's, de Culturele Raad, de Jeugdraad, Volkshogeschool Bergen, het Landelijk Steunpunt Randgroepjongeren, Kreaberaad, AKU-project en dergelijke.

A3.
Samenwerking met A2, overleg met Provinciale Jeugdraad, Welzijnsraad, Welzijnsberaad West-Friesland, VJV-West Friesland, AKU project, Samenlevingsopbouw Schagen, Dijk en Duin te Hoorn, Stichting J&J-Waterland en Werkverband Regionale Organen(NFJJ).

A4.
Kent het vierpartijen-overleg, waaraan meedoen A2, A3, A4 en de Provinciale Jeugdraad. Voorts participeert A4 in het Werkverband Regionale Organen (NFJJ), het AKU-projekt, Kreativiteitscentra en Werkgroep Kindercentra Waterland.

A5. Geen opgave.
A6. Kent een vrijblijvend overleg en/of gezamenlijke voorbereiding met A7.
A7. Kent overleg met een aantal gemeentelijke instellingen, waaronder de Fesam en de NUSO.


8.   Knelpunten

A1.

A2.

A3.


A4.

A5. - Geen melding.
A6. - Hoe overleven we de bezuinigingen?

A7.


Duidelijk is, dat het grote knelpunt is, het gebrek aan middelen in ruime zin om het werk naar behoren te kunnen uitvoeren. Te weinig tijd en ruimte voor studie, werkontwikkeling en experimenten.



9.  Toekomstvisie

A1. - Meer aandacht voor werkontwikkeling en deskundigheidsbevordering. Specifieke aandacht voor vragen met betrekking tot afstemming en samenwerking.

A2. - In de toekomst moet de samenwerking met de RSJJ en met de Stichting en Jongerenwerk Waterland nader worden omschreven in een werkplan (zoals dat thans al het geval is met De Ommering).
- Er zal in de komende jaren bewuster contact moeten zijn met andere organisaties en personen die deskundig zijn onderdelen van het scw.
- Deskundigheidsbevordering op het gebied van financiëel-administratief werk. A2 geeft voorts in haar knelpunten haar toekomstvisie aan.

A3. - Verbetering kwaliteit van werk en mogelijkheden onderzoeken tot duidelijker profilering ten aanzien van de "witte plekken".
A4. - Verdieping en verbreding van het aanbod van vrijwilligers. Planmatiger opzet van werk. Zoeken naar betere huisvesting.
A5. - Komen tot provinciaal steunpunt.
A6. - Ontwikkelen gezamenlijke steun- & ondersteunfunctie voor Haarlem met collega-instellingen.
A7. - Samenwerking van FESAM en buurtopbouwwerk verstevigen. Uitbreiding werk, democratisering en een duidelijker wervingsbeleid voor vrijwilligers.


10. Regionalisatie

Alle instellingen menen dat aandacht voor en nadere studie over regionalisatie noodzakelijk is. Niet de totale steunfunctie dient geregionaliseerd te worden.
A3 wijst er nadrukkelijk op dat de provincie haar verantwoordelijkheid in deze moet aanpakken, daar de gemeenten er toe willen overgaan subsidies aan regionale steunorganen in te trekken.
Hierdoor wordt het voortbestaan van zowel A3 als A4 zeer ernstig bedreigd.


11.  Problemen van / voor jongeren

A1. - Werkloosheid, huisvesting, uitzichtloosheid.
A2. - Jongeren worden niet serieus genomen met betrekking tot de problemen zoals zij die ervaren en oplossingen zoals zij die voorstaan. Jongeren worden betutteld en moeten zich richten op het beeld dat ouderen hebben.
A3. - Werkloosheid, huisvesting en gebrek aan adequate opvang.
A4&A5. geen opgaven
A6. - Werkloosheid en gebrek aan "warme" gezinnen.
A7. - Opvang randgroepjongeren


12.   Algemene conclusies

De A-categorie omvat veel instellingen die zeer uiteenlopend zijn, zowel naar werkgebied (gemeentelijk, regionaal en provinciaal) en omvang, als naar aard.

A1, 2 en 5 bestrijken de gehele provincie, waarbij gezegd zij, dat A5 nog erg onduidelijk is door de gebrekkige invulling van de enquête.
A3 en A4 bewegen zich regionaal en hebben dringend behoefte aan provinciale erkenning van de regionale steunfunctie.
A6 en 7 hebben duidelijk een gemeentelijke functie, waarbij A7 ook aan ondersteuning en uitvoerend werk doet.

De taakbegeleiding legt al zoveel beslag op de mogelijkheden van de instellingen, dat andere belangrijke zaken als onderzoek, studie en innovatie in de knel komen.
Decentralisatie en planprocedures leggen hier nog een schepje bovenop.

Een scherpe lijn tussen steun en ondersteuning lijkt vooralsnog niet te trekken.